VAN LONDERSELE, Roel Richelieu


Gent

Gent, zondag onder de steden,

rijk venster op de juwelen van de tijd

oude burcht vol geheimen op drift

haven voor wie smakt naar kunst


kleine, niet te bedaren bruid met onder

je bed nog al je minnaars van vroeger

morsig feestvarken met handen en voeten

geschept uit de placenta van Leie en Schelde


hof waarin de prinsen aanvaarden dat wij ontsnappen

aan hun juk, mooie steen, zacht om in te wonen

waterzooi van gekleurde vaders en moeders


als je praat bewegen de lippen van de geschiedenis

en worden wij stil, want tussen de stoet van torens

laat je toe dat we zien wie we zijn


kijk, de bezoekers vernielen hun koffers

scherpen hun verlangen om hier te blijven

en zich in je edele liefde te wikkelen


Je woorden hebben zich verkleind

Je woorden hebben zich verkleind

ze sluipen nader, waken over mij als grachten

en totems, als spijkerschrift, nieuw en dwingend

je handen spelen op mijn lijf een lied

van zijde en gekleurde noten

ze wuiven van genot en dwalen over de einder

je mond kijkt zo voorbij de dingen

je ogen luisteren naar het vuur in mijn stem

de nacht proeft ons van binnen


Ik hou van mensen

ik hou van mensen die blijven, zei hij,

we stonden samen onder het afdak te turen

naar het kantwerk van de winterbomen

en door zijn woorden had ik moeite om weg te gaan

hij voerde me door de geschonden lanen van zijn jeugd,

langs vergane boomgaarden, nabij tere beken,

voor een gesloopt huis hield hij halt en

keek heimelijk door het venster van zijn eerste liefde

aarzelend sloop er zomer in zijn stem

en ik zag dat hij even weg was