ANONIEM – Het lied van de tamboer
Het liedje van de tamboer
Drie schuin-tamboers die kwamen uit het Oosten,
drie schuin-tamboers die kwamen uit het Oosten,
van rombom, wat maal ik er om,
die kwamen uit het Oosten, van rom.
Een van de drie zag daar een aardig meisje,
Een van de drie zag daar een aardig meisje,
Van rombom, wat maal ik er om,
Zag daar een aardig meisje, van rom.
Zeg meisjelief, wil jij mijn liefste wezen?
Zeg meisjelief, wil jij mijn liefste wezen?
Van rombom, wat maal ik er om,
Wil jij mijn liefste wezen? van rom.
Ja schuin-tamboer, dat moet je vader vragen,
Ja schuin-tamboer, dat moet je vader vragen,
Van rombom, wat maal ik er om,
Dat moet je vader vragen, van rom.
Zeg beste man, mag ik je dochter trouwen?
Zeg beste man, mag ik je dochter trouwen?
Van rombom, wat maal ik er om,
Mag ik je dochter trouwen? van rom.
Zeg schuin-tamboer, zeg mij wat is je rijkdom?
Zeg schuin-tamboer, zeg mij wat is je rijkdom?
Van rombom, wat maal ik er om,
Zeg mij wat is je rijkdom? van rom.
Mijn rijkdom is, daar wil ik niet om jokken,
Mijn rijkdom is een trommel met twee stokken,
Van rombom, wat maal ik er om,
Een trommel met twee stokken, van rom.
Neen schuin-tamboer, mijn kind kun jij niet krijgen,
Neen schuin-tamboer, mijn kind kun jij niet krijgen,
Van rombom, wat maal ik er om,
Mijn kind kun jij niet krijgen, van rom.
Maar oude man, ik heb nog iets vergeten,
Maar oude man, ik heb nog iets vergeten,
Van rombom, wat maal ik er om,
Ik heb nog iets vergeten, van rom.
Mijn vader is groothertog van Castilje,
Mijn vader is groothertog van Castilje,
Van rombom, wat maal ik er om,
Groothertog van Castilje, van rom.
Nu schuin-tamboer, mag jij mijn dochter trouwen,
Nu schuin-tamboer, mag jij mijn dochter trouwen,
Van rombom, wat maal ik er om,
Mag jij mijn dochter trouwen, van rom.