BEECKMAN, Tinneke
Door Spinoza’s lens
…..
Van nature heeft niemand recht op macht over anderen: Spinoza’s naturalisme erkent geen enkele voorgeschreven hiërarchie. Hierin schuilt zijn democratische verzet tegen de feodale visie op politiek, tegen aanspraken van aristocraten of tegen vertegenwoordigers van een geopenbaarde God. Kortom, tegen al wie vanuit een bovennatuurlijk principe meent recht te hebben op macht.
Vanuit dat naturalisme heeft elkeen op elk moment het recht, volgens Spinoza, om naar zijn eigen vrijheid te streven. Alleen is dat streven niet automatisch juridisch afdwingbaar. Dat is pas afdwingbaar op het ogenblik dat het ook reëel wordt. Dat bedoelt Spinoza als hij schrijft dat iemands recht zover reikt als zijn macht. Hij pleit niet voor schaamteloze uitbuiting, of voor een bruut recht van de sterkste. Wel meent hij dat je er belang bij hebt op elk moment te streven naar een politiek systeem waarin de machtsstructuur jouw mogelijkheid om effecten te produceren die jou ten goede komen, steunt. En dat is de democratie.
…..
Machiavelli’s lef
…..
Anatole France schetst in zijn roman hoe gevaarlijk het ideaal van morele zuiverheid is als criterium voor politiek handelen. En ook hoe gevaarlijk groepsdenken kan zijn: goedbedoelende burgers worden even vurig aangeklaagd en vervolgd. Uiteindelijk lijkt niemand voldoende zuiver, en dus veilig te zijn. Gamelin ook niet, trouwens. Hij eindigt zoals zijn inspirator, Maximilien de Robespierre: op het schavot.
Verlangens naar utopische zuiverheid zijn van alle tijden. Er zijn godsdienstige en seculiere varianten, van inquisities en brandstapels tot goelags en concentratiekampen. Telkens brengt het absoluut ‘goede’ een persecutorische dynamiek op gang, en telkens wordt onmenselijk geweld door morele idealen gerechtvaardigd. Wat meespeelt, is dat mensen zich als moreel goed willen beschouwen. Ze hebben de neiging om voor hun eigen gedrag redelijke, eerbare motieven te bedenken, zoals Gods wil, het zielenheil, de moreel verbeterde mens, de gelijkheid tussen alle mensen. Zo worden ze blind voor de schade die ze aanrichten in naam van het goede. Ze geloven in de goedheid van de ene (eigen) groep, en in de slechtheid van de andere (bestaande uit mensen met andere opvattingen). Eerst lijken ze alleen de tegenstanders te bestrijden, maar bij fanatieke groepen ontstaan er onvermijdelijk spanningen tussen de ijverige leden; er ontstaat een concurrentiestrijd om de titel van nobelste activist of strijder. Dit kan alleen maar slecht aflopen.
…..