BOSQUET, Alain




Chair


Viens ! je te fais l'amour comme on se crucifie : un seul clou pour unir ta chair à ma chair molle, une seule potence où hisser nos squelettes, le tien blotti en forme d'œuf ; le mien,

Serpent


qui rêve de s'empoisonner.

Je sors de toi,


je rentre en toi : je suis le prêtre qui regagne


sa vieille église après deux nuits au fond d'un bouge


et, découvrant son dieu assassiné, le prend


pour un clochard.

Car toute étreinte est agonie, et tout désir dégoût de soi.

C'est sous ta


peau que l'univers devient un sépulcre amical.


Exhumons-nous l'un l'autre, ô tendres funérailles !

J'accepte que ton corps soit mon doux paysage, et ton sexe béant mon enfer favori.



Vlees

Kom ! Ik bedrijf de liefde met je zoals één die zichzelf kruisigt: één enkele spijker om je vlees met mijn zachte vlees te verenigen, één enkele galg om onze geraamtes aan op te hijsen, het jouwe ineengedoken als een ei; het mijne,

een Slang


die ervan droomt zich te vergiftigen.

ik ga uit jou,


ik kom terug in jou: ik ben de priester die terugkeert


naar zijn oude kerk na twee nachten in een bordeel


en die, wanneer hij zijn vermoorde god ontdekt, hem


voor een zwerver houdt.

Want elke omhelzing is doodsnood, en elk verlangen zelfwalg.

Het is onder jouw


huid dat het universum een vriendschappelijk graf wordt.


Laten we elkaar opdelven, wat een tedere begrafenis!

Ik aanvaard dat je lichaam mijn zoete landschap is, en je gapende geslacht mijn geliefkoosde hel.


Vertaling Z. DE MEESTER