KOCH, Herman
Het diner
…..
‘Het aperitief van het huis is vandaag een roze champagne.’
De gerant – of de maître, de bedrijfsleider, de gastheer, de hoofdkelner, of hoe je zo iemand in dit soort restaurants ook moest noemen – droeg geen zwarte voorschoot zoals de andere kelners, maar een driedelig pak. Het pak was lichtgroen met dunne blauwe streepjes, en uit het borstzakje stak het puntje van een eveneens blauwe zakdoek of pochet.
Zijn stem was zacht, té zacht, hij kwam ternauwernood boven het geroezemoes in de eetzaal uit. Hij wees met zijn pink naar iets op onze tafel. Naar het waxine-lichtje, dacht ik eerst – alle tafels hadden in plaats van een kaars, of kaarsen, een waxinelichtje – maar de pink wees naar het schaaltje met olijven dat hij daar kennelijk zojuist had neergezet.
‘Dit zijn Griekse olijven uit de Peloponnesos, licht besprenkeld met een eerste oogst extra vergine olijfolie uit Noord-Sardinië, en afgemaakt met rozemarijn uit...’
Bij het uitspreken van deze zin had de gerant zich iets meer naar ons tafeltje toegebogen, toch was hij amper verstaanbaar geweest; het laatste gedeelte van de zin viel zelfs in zijn geheel weg, waardoor de herkomst van de rozemarijn ons onthouden werd. Nu kon dergelijke informatie mij over het algemeen gestolen worden, voor mijn part kwam de rozemarijn uit het Ruhrgebied of uit de Ardennen, maar ik vond het al ruimschoots te veel gelul voor alleen een schaaltje met olijven, en ik had geen zin om hem er zomaar mee weg te laten komen.
Bovendien was er die pink. Waarom wees iemand met zijn pink? Was dit chic? Hoorde het soms bij het pak met de fijne blauwe streepjes, zoals het lichtblauwe zakdoekje? Of had de man gewoon iets te verbergen. Zijn overige vingers kregen we immers niet te zien, die had hij in de palm van zijn hand gevouwen, zodat ze aan het oog werden onttrokken – misschien waren ze bedekt met schimmeleczeem of symptomen van een niet te behandelen ziekte.
‘Afgemaakt?’ zei ik.
‘Ja, afgemaakt met rozemarijn. Afgemaakt wil zeggen dat...’
‘Ik weet wat afgemaakt is,’ zei ik scherp.
…..
Net zoals hier, in het hart van de Dordogne, waar iedereen alleen maar Frankrijk spéélde, maar waar de Fransen zelf schitterden door afwezigheid.
Over de anti-Nederlandse leuzen haalden ze allemaal hun schouders op. ‘Kwajongens!’ meende de werkloze actrice, en een tekstschrijver van een reclamebureau, die inmiddels ‘de hele toko’ had verkocht om zich voorgoed in de Dordogne te vestigen, beweerde dat de leuzen vooral gericht waren tegen Nederlandse kampeerders die al etenswaren in hun caravans van huis meenamen en geen cent bij de lokale middenstand besteedden.
‘Wij zijn niet zo’, zei hij. ‘Wij eten in hun restaurants, drinken een pernoodje in hun cafés en lezen hun kranten. Zonder mensen als Serge en een heleboel anderen zou menige metselaar of loodgieter allang zonder werk zitten.’
‘Om over de wijnboertjes nog maar te zwijgen!’ zei Serge en hij stak zijn glas in de lucht. ‘Proost!”
…..