LAST, Jef


De bevrijde Eros
…..
Vergeef me dat ik rijker ben dan gij.

Ik heb de bergen lief, niet minder dan de vlakte,

De zee is mij niet beter dan de duinen,

Ik heb de helling waar de distel groeit

Niet minder lief dan 't ruisen van de malse regen

En wat mijn ogen aan de vaarten schonken

Onthield ik niet aan 't stof der witte wegen.

Vergeef me dat ik rijker ben dan gij !

Vergeef me als ik rijker ben dan gij.

Ik heb de mannen lief, niet minder dan de vrouwen,

De maagden zijn niet beter dan de knapen.

Tot kussen biedt zich even mild de mond

Als boven 't oog het welvend rond der slapen.

Ik min de borsten rijpend als een vrucht

Maar ook de tengere streling van de handen

En waar mijn lippen te beminnen vonden

Weerhield mij nooit de dreiging van de schande.

Vergeef me als ik rijker ben dan gij !

Vergeef me zo ik rijker ben dan gij.

Ik heb mijn schatten niet van U gestolen.

Waar mijn schip vaart, zouden uw schepen zinken,

Waar ik mijn weg vond, zou uw kudde dolen.

Ik dronk het water dat gij niet durft drinken,

Ik heb de wereld lief en niet uw geld,

De handen en de monden en de ogen.

Mijn rijkdom is wat gij verworpen hebt.

Ik heb U om uw schatten niet bedrogen.

Vergeef me zo ik rijker ben dan gij !
…..


Propagandist

Fiets, draag me verder

wentlende wielen, glimmende spaken

licht dat weerkaatst op de koepel der bel.

Fiets, draag me voort langs de bleekwitte wegen

draag me door zonlicht en druilende regen

breng mij daar ginder, mijn makkers nabij!

Fiets, draag me verder

langs huizen, langs straten

langs kindren die lachen, langs vrouwen die praten

langs ‘t werk op ‘t land en de zwarte fabriek.

Je assen draaien zo zacht om hun kogels

je banden glijden als scherende vogels

breng mij daar ginder, mijn makkers nabij!

Fiets, draag me verder

door ‘t avondduister

ginds waar de stad aan de hemel brandt.

Langs water met schepen en trekkende vrouwen

langs hoge naargeestig gesloten gebouwen

de wind steekt op, en ik voel je pedalen

moeizaam als hijgend ademhalen.

Fiets, draag me verder

de stad is nabij!


De Laan van Meerdervoort


God is overal. Als je stil naar hem hoort,

gaat zijn voetstap voorbij in het knerpen der sneeuw;

hij roept over zee in een eenzame meeuw

en hij is het licht door de donkre poort,

maar niet in de Laan van Meerdervoort.


God is overal. Hij lijkt op een koord,

waar de danser langs gaat in de trillende lucht;

in gierende stormwinden hoor ik zijn vlucht,

ik zie zijn glans waar de dageraad gloort,

maar niet in de Laan van Meerdervoort.


God is overal. In 't gestamelde woord

van een kind langs de straat. In een bakkersfiets,

een lichte lantaren in 't donkere niets,

de stoom van een trein die door de eenzaamheid spoort,

maar niet in de Laan van Meerdervoort.


God is overal. En hij heeft mij bekoord

in het oog van een vrouw, in de hand van een knaap;

hij doorwaakte mijn dag en hij sliep in mijn slaap,

tot ik plotseling wist: nu is hij vermoord,

hier, in de Laan van Meerdervoort!