BÜDGEN, Anne


Nu ik nou ja

Nu ik nou ja de trein de stad uit rijdt

het groen waarboven de grijze lucht

waar jij altijd van zuchtte

zwijgt de tijd

gereisd heb ik niet veel dit jaar

ik zag het kalen van de bomen

het leeggegegeten gras

soms hoorde ik vrouwen zingen

vannacht kropen rimpels uit mijn kussen

of de geur van oud klimt langs de kozijnen

van mijn karkas

ook waren in huis

wat spullen aan vervanging toe

je woorden bijvoorbeeld en

wat je niet zei

moesten toch een keer de deur uit

ik heb een kat genomen

en te veel licht voor februari