DE PILLECYN, Filip



Rochus
…..
Toen ging Rochus de pest tegemoet.

Hij ging langs dorpen die waren uitgestorven; hij betrad de dode huizen waar hier en daar een gestorven pestlijder was achtergelaten. Overal waar hij binnenkwam woog de zware reuk van de ziekte. Alleen de dood was hier achtergebleven; zij die leefden en vertrokken waren, hadden het onheil verder in het land gebracht.

De ommuurde steden hielden hun toegang versperd. Wapenknechten stonden boven de poorten en dreigden met scherpgepunte pijlen. Dat zou zo blijven tot er iemand binnen de muren een zwarte buil onder de oksels bemerkte. Werd de ziekte niet aangevoerd door zon en wind, over de hoge muren heen, lag zij niet in de lucht en het water en in de adem der mensen? Weldra zouden dan, als de morgen rees, de zwarte pestlijken onder de sombere klank van de doodsbel, op karren naar grote putten worden gevoerd tot ook dat ophield. In de kamers en op de drempel der huizen en in de straatgoot lagen dan de doden die niemand meer kon begraven, want wie ademde zoog de ziekte in. En zij die ten dode waren opgeschreven, vluchtten het land in tot de hand Gods hen achterhaalde.

…..


Face au mur

…..
De naakte cel

Soms stijgt, in de drukkende stilte die 's avonds over de gevangenis ligt, een geschreeuw op, kreten als van iemand die de ziel uit het lijf wordt geslagen. De tijd is voorbij waarop dat gebeurde. Maar af en toe krijgt een van de honderden ongelukkigen die hier in hokken zitten, een crisis. Beneden mij zit er een die soms in de avond aan het huilen gaat.

Hij zit in wat ze noemen de ‘naakte cel’. Nog naakter dan de gewone cellen, nog duisterder, nog mensonterender. Een betonnen vloer en een strozak, dat is alles. De kreten stijgen woedend op uit zijn hoek; een woedend, haast dierlijk gehuil dat ons beklemt door zijn gruwzaamheid; het daalt dan tot geklaag en tot hortende woorden die wij niet verstaan.

…..


De soldaat Johan

…..
Weinige ogenblikken alvorens de hertog Karel de Stoute neergeslagen werd op het veld bij Nancy, viel de soldaat Johan. Hij had de benden, die met hem waren opgerukt, links van hem zien wegvluchten; de paarden steigerend doorheen het voetvolk in het wasem van hun zweet. Hij vocht zonder woede of vrees en werd omgelopen tegen de grond; hij voelde hoe zijn handen uitgleden over de aarde die ontdooid was onder het getrappel van de benden. Hij lag met zijn gezicht tegen de grond en alles werd dof boven hem.

Toen hij opzag was het donker. Rondom hem zag hij de stijve gestalten van mannen die gestorven waren. Hij richtte zich op, ijl in het hoofd en in de buik. In de verte hoorde hij doodskreten en aan de andere zijde de zware rit van paarden. Hij kroop recht en wist dat hij leven zou.

…..


Mensen achter de dijk

…..
Een eindje verder, in een gewarrel van slijk en riet komen Durme en Schelde samen en stromen naar het Noorden. Daar is het alsof een land ophoudt, mijn land in de hoek van twee waters. Er is niets dan wind en water en riet met hoge pluimen waar in de zomerhitte de karekiet slaperig zingt. Gij kunt er denken aan de zee, de wolken zijn er soms zo groot dat zij een heel dorp omvatten en de wind komt er van zeer ver. Het water dat in vlugge gulpen uit de Durme komt wordt ineens opgenomen in de brede vloed van de Schelde; het is alsof het stilstaat vooraleer in de stroming te verdwijnen. En in de herfst stijgen scharen vogels uit de zompen en slaan zich met donker gekrijs tussen de wolken en het water naar Klein-Brabant toe.

…..
- Zeg mij nu eens, vraagt hij, hebt gij werkelijk in u de behoefte naar het priesterschap, de honger naar het leven van de priester?

Ik schud het hoofd.

- Ik ken er meer dan één, zegt hij, die uit liefde voor hun moeder geestelijke zijn geworden. Zij waren jong en zuiver van hart en zij wisten niet dat het leven voor sommige mensen eindeloos lang kan zijn. Als het te laat was, heeft de bitterheid van hun lot alle schoonheid van het leven voor hen vernietigd.

Hij gaat opnieuw aan het venster staan; stille zonneschijn rust over de toppen der bomen en de verte is groen en blauw.

- En het leven kan zo schoon zijn.

Het is als een onderdrukte kreet van pijn.

…..
- Mijnheer pastoor, zei ze, ik heb destijds veel verlangd en gebeden dat mijn jongste priester zou geworden zijn zoals gij dat gewenst hadt. Nu zou ik haast blij zijn dat hij het niet geworden is. Want met ouders zoals wij zijn kon er toch niets goeds van komen. Was mijn man dokter of notaris geweest dan hadden onze kinderen eerbare ouders gehad en dan zou de pastoor voor hen opgekomen zijn. Dag, mijnheer pastoor, en tot als het Sint-Pieterspenning is.

Zij ging, het hoofd omhoog, voor hem uit.

Aan de deur gekomen zei de pastoor nog:

- Het ongeluk maakt onredelijk, bazin, maar een mens moet de kruisjes dragen die Onze-Lieve-Heer hem oplegt.

- Er zijn ook kruisen die niet van Onze-Lieve-Heer maar van de mensen komen, zei de bazin.

…..
‘Een moord, zei hij, is een grote misdaad, maar het is een groter misdaad de ziel te vermoorden dan het lichaam. En welke ziel, beminde kristenen? De ziel van onschuldige kinderen. Men moet een afvallige, een geloofsverzaker zijn om dergelijke euveldaad te begaan. En dat doen degenen die catechismus onderwijzen zonder er door de kerk mee belast te zijn. Wie zegt er, vroeg hij aan de beminde parochianen dat zij geen schismatieke catechismus gebruiken. En bij de leervakken die vroeger onderwezen werden, was er nu een nieuwigheid bijgekomen die ze gymnastiek heten. De heidenen leerden dat vroeger ook in hun scholen en gij weet, beminde kristenen, wat ervan voortgekomen is.’ Hij wilde daar niet verder over uitweiden om het zedelijkheidsgevoel niet te kwetsen, maar iedereen zou wel begrijpen wat hij bedoelde.

Bleek van ergernis hoorde de meester hem aan.

…..
Zij hoorde ‘Corpus Domini Nostri Jesu Christi...’ en wilde de hostie ontvangen. Zij zag de verheven kelk en het rode gezicht van de onderpastoor. En de vrouw verder naast haar ontving de kommunie. Toen stond zij op. Zij zag hoe de mensen haar aanstaarden toen zij naar haar plaats terugkeerde. Vol schaamte en verdriet, wankelend, verliet zij de kerk.

De meester liet haar uitwenen. Hij liet zijn hand rusten op haar schouder; zij was zo zwak en ziekelijk zoals zij daar zat in haar zwarte mantel.

- Kom, de koffie is klaar, zei hij toen zij was uitgeweend.

Zij schudde het hoofd.

- Ik voel mij niet wel, antwoordde zij, ik zal maar liever terug naar bed gaan.

Als een kind leidde hij ze de trap op en stopte ze onder de dekens. Dan ging de meester in zijn zetel zitten en weende.

…..
Toen kwam de baas aan. Hij zag zijn meestergast liggen en hij zag de boswachter die hem aankeek zoals de grauwe miserie op de wereld kijkt. Hij vroeg in 't Frans wie die vent was en wat dat allemaal betekende. Maar geen van de werklieden opende de mond.

- Ik versta u niet, gij verdommese vreemde luis, riep de boswachter hem grommend toe, spreek dan toch tenminste dat uw eigen volk u verstaat. Ik heb die vent daar, die kinderprosser*, een mot tegen zijn bakkes gegeven en als gij wat veel van uw neus maakt heb ik er nog zo een voor u over.

En hij keerde zich om.

- Mannen, laat u niet doen, zei hij in 't weggaan, ’t zijn alleen de ezels die moeten slagen krijgen om vooruit te gaan.

…..
* kinderprosser = kindermisbruiker



DE PILLECYN, Filip & BORGINON, Hendrik


Vlaanderen’s dageraad aan de IJzer

…..
Het unitaristisch stelsel dient vervangen te worden door de toepassing van het federalistisch beginsel. Ons programma is geen onrijpe vrucht. Het verschil tussen ons en Vrij België ligt in het feit dat de verdieping van de Vlaamse gedachte bij ons in een sneller tempo geschied is dan bij hen. Tegenover de Raad van Vlaanderen trekken wij ook de nodige streep: zij staan in voor hun daden en wij voor de onze. Wij willen niet oordelen voor wij vollediger ingelicht zijn, maar wij kunnen niet dulden dat men schimpend spreekt over Vlamingen waarvoor een heel leven van integriteit getuigt: wij leggen de plechtige belofte af niet te zullen dulden dat er een dreigende hand naar hen wordt uitgestoken. Wij kunnen de regering van Havere ons vertrouwen niet schenken en bezweren de ministers Helleputte en Van de Vyvere ontslag te nemen. Wij zullen geen vrede aanvaarden die ons aan welke Mogendheid ook zou binden. Wij zijn vast besloten onze strijd te houden buiten de bekommernissen van de partijpolitiek

…..