HERRENBERG, Johan



Nederhalfrond

…..
Ingeplande ruimte passeerde Hij thans links, speelplek plus plantsoen, een bescheiden driehoek in de oksel van een huizenhaak, bruin tegen het grijsgeworden westen. Vrouw met boek, jongetje met bal, zij sloegen geen acht. Een dikke Pinkelman ginds wekte herinneringen, gemengde, stootte zijn grijper lusteloos in het groen. Verderop, hoog achter en tussen die puntdaken zichtbaar, topten de torens van Delft perspectivisch samen, turen Mij na , dacht hij even en kromp, roepen Mij terug uit hun vergramde bronzen kelen…

Roepen konden zij alle, roepen tot ze een ons wogen!

En vlug rechtsaf hinkte Hij, de lange flank van, zo las Hij oplichtend, de Oranjeweg in – lantaarnpalen, gazons en afzijdige villa’s-, de laatste loodjes voor het land aanving.

Iwan had zijn Toyota Corolla even over de Delftse grens geparkeerd op de rustige Broekmolenweg, Rijswijk. Trambaan, bomen, kantoren en vrijstaande woningen. Aan het eind liep de Vliet en nog lachte het herrezen zonnetje onverhuld bleekjes uit de huizen van het Jaagpad aan de overzij. Hij was ooit, herinnerde Iwan zich plotseling met een felle scheut weemoed, toen Nikita nog klein was, voor de lol met dat gele pontje het kanaal overgegaan.

De Keereweer…

Jezus! Time flies!

…..
Kille mist alom.

Nacht kiept zijn kolenvracht over de halve planeet. Een antropoïde flopje, dat ben ik, een sof. Ik krijg geen poot aan de grond, nog.

Bah, de onrechtvaardigheid! Ik ben een aars-, een endelengel, terwijl ik me vruchtbegin voel van een vulkaan!

Mijn lach is verkeerd in gal, sorry. Ik val u niet graag lastig met een slecht humeur. Gaat wel over.

Op een stalen horizontaal te zitten, moederwarm is anders.

En ademen doet zo’n mast ok al niet.

Daar zit ik dan, haar rand als een mes in mijn billen.

Geen hart bonkt een duet met het mijne.

…..