VOS, Elise
Standvogel
misschien zijn we wel wintermoe
onze vleugels dichtgevroren
tot vuisten diep in slaap
we dromen van dieren in dikke pelzen
opgerold in een ondergronds hol
kruipen te ver over dun ijs
het breekt en wij breken mee
tot de hals in het wak trappelen we
de tijd moedeloos in de maag
zolang we in de verte nog de oever vermoeden
ons inbeelden dat er geen glazen korst
over onze ogen is gegroeid
koude vissen niet langs onze veren strijken
dit getijde lijdt geen twijfel:
de ijsbreker komt niet onze kant op
niemand hakt ons vrij
enkele broodkruimels net buiten bereik
we worden vergeten zoals je weleens
vergeet welke dag het is
of de winter eigenlijk al lang voorbij