VOSKUIL, J.J.



Het bureau

…..
Zittend op de divan, luisterend naar de muziek, dwaalden zijn gedachten weg. Hij vroeg zich af wat er vergeleken bij vroeger veranderd was. Wanneer en waarom had alles zijn glans verloren? En vervolgens kwam hij als zo vaak tot de slotsom dat hij in tegenstelling tot vroeger geen grein geloof meer had in de beheersbaarheid van de mens en de maakbaarheid van het leven. Wat hij vroeger, toen hij er nog wel in geloofde, trouwens ook al zei. De mens is een beest. Maar het was veel erger dan hij toen al wist. Toen zag hij nog niet hoe de hele troep door een mateloos egoïsme naar de verdommenis gingen dat dat egoïsme zo groot was dat ieder ander volstrekt onbereikbaar bleek te zijn. In plaats van veiliger, voelde hij zich steeds bedreigder en wantrouwender worden. Lopend over straat zag hij zich omringd door misdadigers. En hij begreep dat dat was omdat hij ouder werd en begon te zien dat zijn tijd eindig was.

…..
Hier is Bart,” zei Maarten. Hij was met Bart de kamer ingekomen en bleef bij de deur staan. Beerta legde zijn bril neer. “Laat Bart maar binnenkomen.”

“Als ik ongelegen kom dan wil ik natuurlijk ook een andere keer komen,” zei Bart beleefd.

Beerta stond op en draaide zich om. “Je komt niet ongelegen.” Hij knikte naar het zitje. “Ga eens even zitten.”

Bart liep achter de tafel om naar het zitje, Maarten bleef bij zijn bureau staan. “Kom jij er ook bij?” vroeg Beerta.

Ze zetten zich met zijn drieën rond de kleine tafel, Bart met zijn handen op zijn knieën. “Ik heb je lang niet gezien,” zei Beerta. “Ben je ziek geweest?”

“Ik had het erg druk,” verontschuldigde Bart zich, “en daardoor heb ik niet de gelegenheid gevonden ook hier nog naartoe te komen.”

“Druk?”

“Ik moest tentamen doen.”

“Juist.” Hij keek Bart onderzoekend aan. “En wanneer studeer je nu af?”

“O, daar kan ik nog niets van zeggen.”

Beerta spitste zijn lippen. “Ik vraag je dat omdat ik van meneer Koning heb gehoord dat je hier na je studie wel wilt komen werken.”

“Zo heb ik dat niet geformuleerd,” zei Bart geschrokken, “dat moet meneer Koning dan niet goed begrepen hebben.”

“Hoe heb je het dan geformuleerd?”

“Ik heb gezegd dat ik dat ernstig in overweging wilde nemen maar dat ik me nog niet kon vastleggen.”

Beerta keek naar Maarten. “Heeft hij dat zo gezegd?”

“Ja,” zei Maarten.

…..