VERHAEREN, Emile




Un lambeau de patrie


Ce n'est qu'un haut de sol dans l'infini du monde.

Le nord

y déchaine le vent qui mord.

Ce n'est qu'un peu de terre avec sa mer au bord

Et le déroulement de sa dune inféconde.

.....

O Flandre,

Voilà comment tu vis,

Aprement, aujourd'hui ;

Voilà comment tu vis

Dans la gloire et sa flamme, et le deuil et sa cendre.

Jadis, je t'ai aimée avec un tel amour

Que je ne croyais pas qu'il eût pu croître un jour.

Mais je sais maintenant la ferveur infinie

Qui t'accompagne, ô Flandre, à travers l'agonie

Et t'assiste et te suit jusqu'au bord de la mort.

Et même, il est des jours de démence et de rage,

Où mon cœur te voudrait plus déplorable encor

Pour se pouvoir tuer à t'aimer davantage.



Een morzel vaderland


’t Is maar een molshoop in een onmetelijke wereld, het Noorden ontketent er de bijtende wind.

’t Is maar een lapje grond met de zee aan boord en gerol van schrale duinen.

…..

Ach Vlaanderen, ziedaar hoe je leeft, wrang leeft vandaag, zie hoe je leeft in glorierijke gloed, in rouw en as.

Eertijds heb ik met zo’n kracht van je gehouden dat ik niet geloofde dat het nog heviger kon. Maar ik ken nu de oneindige hartstocht die je doorheen de doodsstrijd draagt, ach Vlaanderen, die je meemaakt en je achtervolgt totterdood.

En meer nog, er zijn van die dagen van waanzin en razernij, waarin mijn hart je nog poverder zou willen zien, om te mogen vergaan en zo nog meer van je te houden.


Vertaling: Z. DE MEESTER