VISSCHER, Anna Roemers


Wat is 't anders als fraai?

Die anders niet en kan als zingen,

spelen, tuiten,

is geenszins fraai zo deugd en

eerbaarheid staan buiten.

Een vrouw die niet als zingt en tuit,

die gaarne danst, en die de luit

schier nimmer uit haar handen leit,

fij, fij, dat is lichtvaardigheid.

Maar is het niet een hemel schier

te zien hoe dat een geestig dier

met zang of spel haar man verkwikt

als 't nodig huiswerk is verricht?

Misbruik verkeert het zoetste zoet

in walgelijk en bitter roet,

ja, heilzaam nutte medicijn

t' ontijds gebruikt, keert in venijn.

Dan die zijn oog op 't eeuwig slaat,

de tijdelijke fraaiheid laat,

die met al 't wereldse gespook

verdwijnen zal als wind en rook.


Antwerpen

Aan de heerlijke wijdberoemde stad Antwerpen

Op een Roemer geschreven hebbende een plantje Camille,

daarbij de stadsspreuk Attrita Resurget *

Vermaarde stad geroemd zo hoog,

Dat men u noemt des werelds oog,

Die ’s hemels koningin betrouwt,

Uw zorg’, en voor beschermster houdt,

Die u zo draagt, en zo vereert,

Dat altijd uw lof vermeert.

Uw heerlijkheid heeft maat noch end

En voor een vrouw te hoog (ik ken ‘t)

Om wel te prijzen uw waardij:

Dat zal een ander doen voor mij.

Want ik (met recht) te vrezen had

Dat uw luister werd beklad.

Laat dat dan voor een hoog verstand,

Laat dat voor een geleerde hand,

Laat dat voor een poëetse pen,

Die woorden daartoe vinden ken.

Alleen, zo bid ik, mij vergeeft

(Want gij de naam heb van ‘beleefd’)

Dat ik u groete met dit glas;

Daar bij uw spreuk staat een gewas,

Dat hoe men ’t meer met voeten treedt,

Dan wast het welig wijd en breed.

Leeft, leeft, Antwerpen, schoonste stad

Die Nederland ooit heeft gehad.

Van die u drukt en u benijdt.

Vaart eeuwig wel, tot hoon en spijt

* Vertreden richt ze zich op