VAN DER LEEUW, Aart



De kleine Rudolf

…..
Helemaal als een soort tor hok ik daar neer boven de groezelige tafel, nietig, zo goed als onzichtbaar, terwijl de akten, de koopcontracten, de polissen en de hypotheekgrossen, als hoge muren zich rondom me opstapelen. De helft van het werk bleef op me wachten en de andere helft moet overgedaan worden. Een verouderde zaak is het, waar ik aan verbonden ben; de werktijd is er veel te lang, en hoe zou je iets deugdelijks van zo een slecht betaald personeel kunnen eisen; met een directeur daarenboven van niets op de hoogte. Heel wat moeite geeft het me, om het hier, voor zover als het gaat, boven water en drijvende te houden. Daarom kun je acht uur aan één stuk mijn pen over het papier horen krassen. Ja, en de hand, die je met de bedrijvigheid van een voelspriet de regels af ziet tasten, dezelfde is het, die Martha gekust heeft, en daar heb je het matglas, waarover ik haar op die avond verteld heb, dat ons afsluit van het weinigje groen van een paar magere kastanjes; een bel luidt; o zeker, zo dadelijk, en nu heb je me op de mat naast het bureau van mijn chef aan het toeluisteren, onder zwarte dekschilden, op de dunne beentjes wiegelend. Driftig word ik afgesnauwd; want mijn veertiendaagse vrijheid, die zoveel verwarring gesticht heeft, hoe zou hij mij die kunnen vergeven?

…..
Opnieuw neemt me de kantoorsleur gevangen, als een dorre tak, die door de stroom wordt meegetrokken. Met ons zessen zitten we daar dag aan dag acht uren bijeen om dezelfde tafel, en toch zijn we wildvreemd voor elkander gebleven. Wat ik van ze weet is, dat de jongste bediende een das draagt in tien kleuren, en alles wat hij aan zijn buurlui mee te delen heeft, ze achter de hand influistert, dat zijn ene buurman het profiel van Belijn, de ram, naar me toekeert, en zó gehecht is aan zijn cijfers en zijn paperassen, dat zelfs ziekte, koorts, keelpijn, niet bij machte zijn, om hem van zijn kasboek af te houden, en dat de klerken, die aan de andere kant van hem hun pennen laten krassen, met hun gezichten, waarop geen lijn ingegrift staat, moeilijk van het schemerachtige licht, dat door het matglas binnenglijdt, zijn te onderscheiden, en dat de oude, kaalkoppige boekhouder de goedhartigste van allen is, omdat hij door huiselijke zorgen geplaagd wordt.

…..