BONTRIDDER, Albert
De maat mijner dromen
Wat ik bij dage vlucht moet ik des nachts begeren,
en hoe ik haar ook schuw: dit meisje wordt de prooi
waarop ik mij in droom gelijk een wilde gooi
en zal zij schreeuwend zich met hand en tand verweren.
De arm die ‘k rond mijn hals gelijk een springveer plooi,
de borst die ‘k met geweld aan mijn borst wil keren,
de schoot waarover ik met wellust wil regeren:
dit bloedloos – bare lijf is perelloos en mooi.
Beglansd is haar schoot van mijn felle driften,
beglansd van ’s hemels blauw haar edel-wijs profiel,
en paars van ’t dubbel licht de boezem die ‘k verniel.
Bezit ik nooit geheel de schoot waarin zich griften
de prikkels die het oog doorstralen met een traan,
toch sla ik in mijn drift haar edelste orgaan.
Hoog water
…..
Mijn lichaam is een stad waar ik niet woon
waar vrouwen dolen
mieren in de straten van het bloed
aan ieder kruispunt schreeuwt het licht der bioscopen
in ieder meisjeskleed hangen de bleke boezems
waarop de smalle straten
zon in laaie gensters werpen
In deze oude stad kruipen de kerken weg tussen de huizen
en zoeken naar een onvervalst geraamte
Hier breken priesters brood in stalen helmen
en dolen door hun angst
of wroeten in het zeewier van hun biechtgeheimen
Mijn lichaam is een straat die blootligt in de zon
geurend naar olie gas en zwoele autobanden
waarin de huizen staan met opgetrokken schouders
onder het dradennet van tram en telefoon
Dat op mijn voorhoofd schuw een spinnenschaduw werpt
In zulke straten staan de bomen rokend als sigaretten
die naar hun wortels zoeken
die smeulen in de zon
en van de stenen gruwen die roeren aan hun keel
In mijn straten gaan de kinderen rond gelijk een oud geslacht
blauwe wezen die banden scheuren van hun hemd
om aan de wang te leggen van die bloemen die verbleken
tussen steen en ijzer
Mijn lichaam is een huis waar een gebocheld kind
gevangen zit aan witgekalkte ruiten
waar het de woorden zegt die niemand hoort
waar het de tranen van zijn vingers zuigt
en gaatjes boort op moede wegels duistere hoven
en namen schrijft die wij met omgekeerde ogen lezen
Mijn lichaam is een deur waardoor de meisjes gaan
met opgeheven rokjes
mijn lichaam is een bed waarover duizend handen
zoeken naar slaap
mijn lichaam is een boek waarin de ogen
de zenuw oversnijden
Mijn lichaam is een zerk waarop de schaduw ligt
met toegevouwen handen
Mijn lichaam is de kroeg waarin de glazen rinkelen
mijn lichaam is de regen mijn lichaam is de zon
mijn lichaam is de wolk die kreunt