BRIJS, Stefan
Post voor mevrouw Bromley
…..
Een diepe zucht slakend leunde hij achterover op zijn stoel. Hij draaide zijn hoofd in mijn richting en keek me langdurig knikkend aan. ‘De mensen zijn lemmingen.’ Begon hij. ‘Ze willen meelopen in de massa. Daar wanen ze zich veilig. Ze hoeven niet na te denken. Niet te kiezen. In een blinde drift met de stroom mee, waarheen die ook leidt. Opgehitst door de adem van de anderen om hen heen. Steeds verder en verder. Intussen alles en iedereen meesleurend. Tot op een dag …’
…..
Ik liet mijn blik over zijn benen gaan, zijn onderbuik, hij was niet geraakt. Ik pakte met beide handen de luitenant bij de kraag van zijn jas, schudde heftig aan hem en schreeuwde, half in tranen: 'Sta op, verdomme, sta op! Als je dan toch dood wilt, vecht dan, verdomme. Vecht dan! Ze gooien je voor het vuurpeloton als je niet opstaat. Hoor je mij? Is dat wat je wilt? Door je eigen kogels sterven? Vecht dan, verdomme, en sterf eervol! Sterf eervol. Dat zei ik. In de waan van de strijd geloofde ik echt dat zoiets kon.
……
De engelenmaker
…..
Van het blad verlegden de jongens hun aandacht naar het haakje voor hun boekentas, dan naar de opening onderin waar ze hun boeken en schriften kwijt konden en toen naar de gleuf die aan de bovenzijde over de hele breedte was gefreesd. ‘Dat is om je potloden en pennen in te steken,’ zei Florent. Bij het horen van zijn stem keken de drie jongens heel even op. De klusjesman schrok van wat hij zag. Alleen het litteken op de bovenlip en de platte neus kwamen nog overeen met het beeld dat hij in zijn hoofd had sinds zijn vorige opdracht voor de dokter. Natuurlijk waren de kinderen intussen ruim twee jaar ouder, maar zelfs in die tijd konden ze niet zo veranderd zijn. Het leek wel of ze jaren en jaren ouder waren geworden en die schijn werd niet alleen opgeroepen door hun kale schedel, maar ook door de grote, donkere kringen onder hun ogen, die hun gezicht uitgemergeld deden lijken, en door het ontbreken van de wenkbrauwen. Het was alsof ze alle drie een masker droegen waarin twee ronde gaten voor de ogen waren uitgespaard. Daardoor leek het ook of hun hoofd niet bij hun lichaam paste. Ondanks die veranderingen waren de drie jongens echter nog altijd identiek en kon de klusjesman zelfs met zijn geoefende oog, dat moeiteloos recht van krom onderscheidde, geen verschillen ontdekken. Omdat ze hem alle drie hadden aangekeken alsof ze zijn woorden niet begrepen hadden, liep hij naar voren, pakte het potlood dat hij achter zijn rechteroor had zitten en legde het in het gleufje van de middelste bank.
…..