HERINGA, Peter M.


Ron


In d-mineur


Ik ben de jongen die jou nakeek, toen.

De man die nog geen haartje wijzer is.

De demon van het zwarte notenbeeld.

De dromer zonder reden van bestaan.

De dreumes die z'n grote broertje zocht.

De duvel uit een doosje van fluweel.

De dief van je verleden in je lijf.

De dwaas die onbeschaamd heeft liefgehad.

De dervisj dansend buiten het gareel.

De drinker die een bende heeft gemaakt.

De dutter die de tijd voorbij liet gaan.

De djinn die nog een keer verschijnen wil.

De domoor die geen deficit aanvaardt.

De dichter die er niets meer aan kan doen.



Campa


Ik trachtte jou te bellen, in de cel

die je een uitzicht op het kerkhof biedt.

De zon brak door. De stenen blonken wit.

Cipressen. De verbinding lukte niet.

Het ijzer van het hek ontsloot zich wel.


De kindergrafjes liggen hier apart.

Er waren een paar ééndagsvliegen bij.

Geen omber* foto's in een blikken rand.

Ik struikelde over zo'n klein karwei

en maakte rechtsomkeert, obscuur verward.


Bloemen, meest namaak, alle kleuren, zerk

na zerk. Ik las de woorden hier en daar.

A Very Special Man, heb ik zien staan.

Begraven, lijkt me, zonder rouwmisbaar.

De delvers waren vrolijk aan het werk.