SPLINTER, Ferdinand


Het haaienei

Een plastic buideltje, aan elke hoek

een stekel, ligt te glimmen, stil, verward

in wat losbandig wier. Een donker hart

moest hierin groeien - tot een snelle vloek.

Mijn vinger deukt het knakkend hulsel van

een dood, die, levend, veler dood zou zijn.

Maar grote gesels blijken dikwijls klein -,

opdat hun eigen storm zich wreken kan.

En wat dan nog? - Dit nodeloze ei,

- bastaard van ridders uit een sterk getij,

de spruit van een bekrompen Noordzee-haai, -

Ik ben het zelf; het leven liefkoost mij,

verward in groene slingers, uiterst fraai

maar uitgespoeld, - en ook míjn schaal is taai.


Burgerbruiloft

De bruid troont in het midden, en in wit,

hoe kan het anders. In het knoopsgat van

de versgeknipte rose bruigom zit

een bloem, ook wit; hij is een vlotte man.

Familie borrelt, kakelbont getooid,

als gaar publiek om 't nieuwe monument

van echtelijke sleur. Vrijwel nog nooit

was men zo jong en zo verdomd content.

De ouden jong, - de jongen kunstig oud;

twee kinderen van vrouwelijk allooi

in blauwe zij en witte vellen, mooi

als tere snollen, dolend in een woud

van mannenbenen. En juist dat weerhoudt

mij nog ervan, dat ik met glazen gooi.