ZITMAN, Jan
Het gesprek
Hij houdt de deur al voor mij open,
ik aarzel met de knopen van mijn jas:
er is alweer niets uitgesproken.
Mijn voeten staan verkeerd, hoe kom ik weg,
dit heeft allang geen zin meer. Ik negeer
bijtijds zijn uitgestoken hand
en loop nog net niet struikelend naar buiten,
terwijl ik zeg wat ik niet zeggen wil.
Hij staat half in de deur en kijkt opzij,
zijn glimlach is het afscheid al voorbij.
De ruiten spiegelen mijn vertrek.
Als ik me omdraai bij het hek
zie ik me staan: ik denk voor gek.