MUSSCHE, Achilles
Aan de voet van het Belfort
…..
DE VLAAMSE HEL
Er is nergens een lamp, er is nergens een pitje van een licht langs de weg. Wat is er dan, wachter, van de wereld, in ’t putje van de winter, ’s ochtends om een uur of vier ? Duisternis, zwarte duisternis, niets dan duisternis om en om, wij zien hier geen hand voor onze ogen. Maar wij horen de klompen op de plaveien, de haastige klompen, meer dravend dan stappend om er bijtijds te zijn en om de voeten wat te verwarmen, en als wij ze niet meer horen, dan zakken zij weg, tot over hun enkels, in de poelen van modder en dras. Want het regent, het regent sedert gisteren al, het regent radeloos en bandeloos in een echt hondenweer. Of liever neen, de honden blijven binnen, die vinden altijd wel een hok of een hoek om in weg te kruipen en weg te schuilen; dit is voorzeker geen hondenweer, dit is alleen een weer voor de kinders van de vlasfabrieken. Of de wereld is koud en hard als ijs, het vriest dat het kraakt en een scherpe wind bijt en snijdt tot op het blote lijf, zij hebben niets anders dan een plunje van lorren en lompen aan. De meisjes mogen in het midden lopen, zij zijn daar een beetje beschermd, dicht tegen elkaar gedrukt, in kleine hoopjes schaduw, ineengedoken, en de jongetjes gaan op de hoek, als mannen, de vuisten diep in de zakken gestoken en de pet tot over de oren getrokken, met de drinkpul en de eetzak over de arm. Zij zijn allen doorweekt, of zij zijn allen stijf van de koude, maar zij mopperen niet, zij klagen niet; zij weten wel, al zijn zij nog kinders: dit is het leven, dit is hun lot. En daar, wat loopt er daar, heel alleen, zo tenger en klein, in de zwarte nacht, door de zwarte weiden en over de zwarte sloten heen als een dier dat wordt opgejaagd ? Het is niets, het is niets dan een meisje uit ons dorp en zij moet het maar weten dat zij zich heeft overslapen en nu holt zij hijgend dwars door de weiden en zij springt weer over een brede sloot en zij tuimelt erin en zij komt eruit gekropen, druipend nat tot op het lijfje en haar kleren bemodderd van top tot teen, maar zij rent alweer verder, de duisternis in, één hoopje schrik om te laat te zijn.
…..