HAMELINK, Jacques
Door een vlies van slaap en tranen
…..
‘Wacht, ik zal je helpen’ zei ze en ze had zo de veter los en begon hem uit te kleden. Toen hij alleen zijn slipje nog aan had maakte hij een onwillige beweging waar ze om moest lachen.
Ook dat lag op de grond.
De badkuip was halfvol. Het water dampte. Ze mengde het bij met water uit de koude kraan.
‘Kom’ zei ze en hij gleed gewillig in de warme koestering.
Ze nam een roze stuk zeep van de richel waarop de flacons en potjes stonden en begon hem te wassen. Het schuim vlokte om zijn mond. Hij veegde het weg met zijn hand.
‘Vind je het prettig?’ vroeg ze.
‘Nee’ zei hij en ze keek even naar hem en begon te lachen.
‘Je begrijpt me niet’ zei ze vrolijk, ‘ik bedoel niet de zeep maar het wassen, de warmte.’
Ze leek nu een verpleegster, alleen hadden die geen rode vlinders en bloemen op hun uniformen.
‘Je bent mijn kleine zieke’ zei ze. ‘ik zal heel goed op je passen, je zult vaak bij me terugkomen, nietwaar Sebastiaan?’ en ze wreef met een schuimhand over zijn natte klishaar.
Toen was hij klaar en stapte uit het bad. Hij schaamde zich voor haar toen ze hem met een ruwe geurloze handdoek afgedroogd had en naar hem keek. Hij wendde zich half af, wilde zich gaan aankleden.
‘Nee’ zei ze, in haar stem weer de strengheid die er voor het eerst in was geweest bij het lopen door de stad.
Ze nam hem mee naar de kamer waar hij op een sofa moest gaan liggen waarna ze met haar vingers over zijn huid begon te wrijven en duwen. Het deed geen pijn, het was prettig haar sterke warme handen over zijn lichaam te voelen glijden. Hij lag met zijn ogen dicht. Begon slaap te krijgen.
Ze kneedde de spieren van zijn benen, van zijn buik, de armen Steeds hoger kwamen haar handen. ‘Ze zou me kunnen wurgen’ dacht hij doezelig, bij het stille sluipende naderen van haar vingers.
Ze drukte ze tegen zijn hals. Hij hield zijn ogen nog steeds dicht. Ze sloeg haar handen, de duimen op zijn keel, de vingers losjes gespreid, in zijn nek. Het werd gloeiend heet in zijn hoofd. Hij opende de ogen. Ze stond helemaal over hem heen. Haar ogen waren heel groot en heel donker in haar witte gezicht boven de wijde kimono. Haar mond lachte niet, hoewel haar lippen ongesloten waren. Ze liet hem los.
Hij slikte, twee, drie keer.
Toen mocht hij zijn kleren gaan halen, het was of ze bang was hem nog langer zo naakt te zien.
…..
Grafbeeld in ontijd
…..
Voorzichtig rol ik haar van de plank de kuil in. De plank komt scheef op de rand te liggen. De grafwand glijdt naar binnen. Het lijk valt op de buik in het graf, stijf. Ik duw en trek tot het goed ligt, met het gezicht naar boven gekeerd. Er zit zand in het witblonde haar, ik veeg het eruit en modelleer de lange lokken ordelijk om haar hoofd, leg haar benen naast elkaar, trek het kleed glad en recht en vouw haar armen over haar borst en buik, verstrengel de handen. De vingers laten elkaar los. Ik druk ze vaster in elkaar. Het gebed, denk ik, is niet echt geweest, het was te kort en ik heb een heleboel dingen vergeten te zeggen; nu is het te laat.
…..
Horror vacui
…..
De laatste dagen slaap ik aanzienlijk beter. Het knagende hongergevoel is weg. Er is een soort onmenselijke rust over me gekomen, de rust van de sneeuw, die door geen wind bijna beroerd wordt. Het is hier geluidloos stil. Er zijn geen vogels, geen sporen van dieren in de sneeuw. Hoe ver we ons boven de oppervlakte van de zee bevinden is me onbekend.
Het schuin naar een diepe kloof hellend bos, een ruige gewatteerde heuveltop, bestaat uit een blauwachtig slag naaldbomen, welke weet ik niet. Die bomen hebben het sporttoestelletje opgevangen en in elkaar gerammeld als een blikken bus. Hij trok de machine op boven de mistsluiers om meer zicht te krijgen. Hij zei al lang niets meer, keek maar voor zich uit, de lippen strak, de kin naar voren, die smalle scherpe kin met de kleine kerf in het midden. Ineens dook het bos in een scheve lijn voor ons op. Een ons krankzinnig tegemoet hollende prikkeldraadversperring, een ijzig staketsel.
…..