KOTTMAN, Petra
Lopende band
Ze zegt: ‘Ik laat mijn haar knippen vanavond.’
(Ze is na zessen vrij.) In de cadans
van mijn verslaafde handen, in de dans
van bitterkoek en band, knik ik beamend.
Ik vraag: ‘Door iemand die je kent?’ Ze ademt
ja aan mijn oor en pakt gelijk haar kans:
‘Mijn zus heeft een vriendin die kappen kan.’
Ze pakt zes koekjes in en lacht, verradend,
‘Mijn zusje is niet goed.’ (Ik denk: je zusje?
Je vage ogen die op staren staan!)
‘Van de verkeerde kant. Dus lesbisch. Dus je
houdt meer van vrouwen dan.’ Ik kijk haar aan.
En voor mijn ogen wordt haar mond een kusje,
terwijl de koekjes spoorloos verder gaan.