VAN DIS, Adriaan



Nathan Sid

…..
Nathan lag, terwijl zijn moeder bij het aanrecht rommelde, op zijn rug op de keukenvloer. Hij soesde met zijn ogen dicht in de zon. Hij kon veel met zijn ogen dicht. Hij bladerde dagdromend door de mooiste albums en schreef blind verhalen met een tien voor spelling. Achter zijn oogvel zweefde een wereld zonder fouten.’ Hij kijkt naar zijn moeder, hij sluit zijn ogen en ‘zag een Indische tuin waar vogels vlogen, zoals op de postzegels van tante Una uit Nieuw-Guinea. Hij zag wilde kembang sepatoe en water met verse groene sprietjes en, zoals altijd, bergen die op duinen leken, maar nu met een pluimpje rook eruit. Net zoals op het schilderij schuin boven het dressoir. Zijn vader liep er ook, met een geweer en oranje medailles op zijn borst. Nu keek hij hem strak aan. Nathan deed zijn ogen weer open. Hij wilde zijn strenge vader helemaal niet zien. Stiekem dacht hij hoe fijn het was een halve wees te zijn, nooit meer slaag en veel meer knuffels.’ Maar zijn moeder vertelt Nathan hoe beroerd de jeugd van Pa Sid is geweest; de roos van Soerabaja, Pa Sids moeder, was een gemeen type, dat haar kinderen sloeg en in het weeshuis plaatste. Nathan besluit de vader te verdedigen. Maar de vrees bekruipt hem net zo te zijn of te worden als zijn vader, want hem is gezegd dat hij even driftig en gulzig is als Pa Sid, spilziek en onbeheerst: ‘Nathan wilde niet verder alleen op de wereld. Het liefst bleef hij klein en kroop hij voor altijd weg onder zijn moeders jurk. Bij dat witte, waar het was zoals achter zijn gesloten wimpers, een veilige wereld waarin hij niets fout kon doen.

…..