HERMANS, Toon
De zee
Als ik de zee zo zie, zo soepel en flexibel
In elke rimpel, elke golfslag, elke wiebel
hoe zij zich vrij en blij ontspant in elke druppel
dan ben ik potverdrie toch maar een stijve knuppel.
Tuin
de bomen
komen uit de grond
en uit hun stam
de twijgen
en ied’reen vindt het
heel gewoon
dat zij weer bladeren krijgen
wij zien ze vallen
naar de grond
en dan opnieuw weer groeien
zo heeft de aarde
ons geleerd
dat àl wat sterft
zal bloeien
Merel
hij slaat zijn vleugels uit
en vliegt naar hoger sferen
en daar begint-ie dan
meteen te kwinkeleren
want in zijn lijfje draait
een luchtig mechaniekje
en dat veroorzaakt af en toe
“n vluchtig klein muziekje
Geluid
o walgelijk geluid
dat door de wereld knettert
en spat op onze huid
en ons gehoor verplettert
o walgelijk geluid
gedreun, geknal, geklop
wie vond dat alles uit
en legde ’t zwijgen op
aan het ruisen van het riet
in al zijn lieve tonen
zo werd het scheppingslied
de schreeuw van de demonen
Dankbetuiging
‘k Heb een wei om in te lopen
waar nog boterbloemen staan
’s avonds laat heb ik de sterren
af en toe een volle maan
‘k heb een bed en ‘k heb een tafel
ik heb eten op mijn bord
en ik heb jou, ik mag wel zeggen
schat, we komen niets tekort.
Zelfportret
Mijn bolle billen zijn van lieverlee vermagerd
en op mijn kaken zweeft een wat verbleekte blos,
het voorhoofd hoger en de buik een beetje lager
en ook de huid laat hier en daar ’n tikkie los.
Er komen wallen, zakken, kringen, rimpels, kuilen,
het lijf wordt stijver, maar veel soep’ler wordt de geest,
ik lach om dingen waar ik vroeger om kon huilen,
want in mijn hart ben ik nog nooit zo jong geweest.
Als wat sterft zal bloeien
De bomen komen uit de grond
en uit hun stam de twijgen
en iedereen vindt het heel gewoon
dat zij weer bladeren krijgen
we zien ze vallen op de grond
en dan opnieuw weer groeien
zo heeft de aarde ons geleerd
dat ál wat sterft zal bloeien.
Masker
Dit is het grote carnaval
van levenloze leuzen
het masker kijkt het masker aan
de dwergen zijn de reuzen
de glitterdomheid loopt voorop
en hupt met ’n corrupte pop
wat licht lijkt, dat is duisternis
want niets is, wat het waarlijk is
’t is louter fake en haat en nijd
de dans is leugenachtigheid
doorheen de blije deun van ’t bal
schijnt ’n verfomfaaid tranendal
Geluk
Je kunt geluk, lief meisje, niet grijpen met je hand
niet zetten in een lijstje, niet binden in een band,
Je kunt het zelf niet maken van hout van steen of zand
niet breien en niet haken niet knippen uit een krant
Je maakt het niet van aarde, ook niet van gras of hooi
en omdat je het niet maken kan, is geluk zo mooi
't Is een ongeschreven liedje, de vogels zingen het uit
het woont in hoge hemelen en diep onder je huid.
Zonder woorden
Kruip wat dichter bij elkaar,
geef elkaar een pakkerd,
als opeens van binnenuit
de liefde volop flakkert
en vind je niet de woorden om
haar alles uit te leggen,
geen nood, het lijf kan af en toe
de mooiste zinnen zeggen.
Liedje
Een dag zonder jou
is een tuin zonder bloemen,
een dag zonder jou
kun je geen dag meer noemen,
een dag zonder jou
is een dag zonder licht
en dáárom is zo'n dag
geen gezicht.
Het huis is leeg en koud
als ik je stem niet hoor,
de tafels, de stoelen en het bed,
het stelt geen moer meer voor,
een boom zonder takken,
'n hemel zonder blauw,
m'n lief, dat is een dag
zonder jou.
Ongehoord
Wat ik niet zeggen kan
en niet kan schrijven
zal ergens diep in mij
toch bij me blijven
Ongehoord
maar in een lieve duisternis
verbergt zich iets
dat meer dan woorden is
Zonder jou
Een dag zonder jou
kun je geen dag meer noemen
Een dag zonder jou
is een dag zonder licht
En dáárom is zo’n dag
geen gezicht
Het huis is leeg en koud
als ik je stem niet hoor
De tafels, de stoelen en het bed
het stelt geen moer meer voor
Een boom zonder takken
’n hemel zonder blauw
M’n lief, dat is een dag
zonder jou
Liedjes van de herfst
Liedjes van de herfst zijn altijd somber,
zijn gemaakt van okers en van omber.
Toch ken ik septembers met een gouden glans,
Toch zijn er novembers met een toverdans.
De zon heeft in december mij al zo vaak verrukt
en dikwijls heb ik rozen uit de sneeuw geplukt.
En daarom schrijf ik dit kleine lied,
niet wachten op de lente, want dan komt ie niet.
Tranentrap
Als tranen een trap konden bouwen
en herinneringen een brug
dan klommen we hoog de hemel in
en haalden we je gelijk weer terug
Ga nooit weg zonder...
Ga nooit weg zonder te groeten,
ga nooit heen zonder een zoen.
Wie het noodlot zal ontmoeten,
kan het morgen niet meer doen.
Loop nooit weg zonder te praten,
dat doet soms een hart zo pijn.
Wat je 's morgens hebt verlaten,
kan er 's avonds niet meer zijn.
Heimwee
Ik heb geen heimwee naar ’t ontzet van Leiden,
Floris de Vijfde, Karel I of Hannibal;
geen spetje heimwee naar de grote stille heide,
naar ’t stille dal waar druppels spatten overal.
Wel kan ik heimwee hebben naar de oude bomen,
de banken in het park, de allereerste zoen,
de klank van kermis en fanfare in de straten
en de processie in het rijke zomergroen.
Wel kan ik heimwee hebben naar die warme kamer
of naar het lamplicht op de pluche tafelsprei,
waar wij op winteravonden tezamen zaten,
of naar die lieve woorden, die mijn moeder zei.
Wel kan ik heimwee hebben naar haar stille handen
of naar het dambord en de appels op de haard,
of naar het hoekje waar een eeuwig lampje brandde.
Al wat ik liefhad heb ik diep in mij bewaard.
Zee
ik wil alleen zijn met het strand,
ik wil mijn ziel wat laten varen,
niet mijn lijf en mijn verstand.
Ik wil gewoon een beetje dromen
rond de dingen die ik voel
en de zee, ik weet het zeker,
dat ze weet wat ik bedoel.
Ik wil alleen zijn met de golven,
‘k wil alleen zijn met de lucht,
ik wil luist’ren naar mijn adem,
ik wil luisteren naar mijn zucht.
Ik wil luisteren naar mijn zwijgen,
daarna zal ik verder gaan
en de zee, ik weet het zeker,
zal mijn zwijgen wel verstaan.
De tijd
Ik heb hem niet gezien, de tijd
'k zag niet dat hij voorbijging
ik heb hem niet gegroet en hij
vroeg ook niet hoe 't met mij ging
zo zijn de jaren weggespoeld
naar hier, naar daar, naar waar...
als je de tijd té duidelijk voelt
dan weegt ie veel te zwaar
'k gaf mij niet altijd rekenschap
van alles wat ik deed
van elke daad, van elke stap
van alle lief en leed
't is allemaal maar éven
't duurt allemaal niet lang
niet stilstaan bij het leven
dan blijf je aan de gang
Alles is heimwee
Alles is heimwee
Wolken en water
Alles is heimwee
Naar vroeger – naar later
Vroeger is over
Later – een ster
Gisteren is oud
En morgen nog ver
De dood
De dood bleek een meneer te zijn,
hij wenkte aan mijn raam,
ik zag hem staan, bij het gordijn
en zacht riep hij mijn naam.
‘k Schoof de vitrage wat opzij,
hij wees, en riep: ‘Ja, U.’
Ik maakte een sierlijk buiginkje
en sprak galant: ‘Na U.’
Als de stilte komt
Nu ’t rouwrumoer rondom jou is verstomd,
de stoet voorbij is, de schuifelende voeten,
nu voel ik dat er ’n diepe stilte komt
en in die stilte zal ik je opnieuw ontmoeten.
En telkens weer zal ik je tegenkomen,
we zeggen veel te gauw: het is voorbij.
Hij heeft alleen je lichaam weggenomen,
niet wie je was en ook niet wat je zei.
Ik zal nog altijd grapjes met je maken,
we zullen samen door het stille landschap gaan.
Nu je mijn handen niet meer aan kunt raken,
raak je mijn hart nog duidelijker aan.
Als stilte taal geworden is
Ik kon niet zeggen wat ik voelde
Ik heb het ook niet uitgelegd
Maar toch wist jij wat ik bedoelde
De stilte had het al gezegd
Als ik je kuste of griefde
In blijheid of in droefenis
De liefde is pas echt liefde
Als stilte taal geworden is
Leven
Al wie leven wil wordt ouder
alle dagen van het jaar
handen, voeten, kop en schouder
ouder, en met huid en haar
maar boven dag en uur verheven
leeft een ziel heel diep in mij
zij is altijd jong gebleven
en kent jaar noch jaargetij.
Huis
Eens wordt het huis vanbuiten oud
de ramen en de deuren
maar binnen is ’t of in hun vaas
de rozen jonger geuren
zo gaat het met de lijven ook
de kleur valt van je konen
terwijl het schedeldak vergrijst
hoe langer we erin wonen
maar al knijpt de kou me in m’n huid
al denk ik: ik vernachel
van binnen voel ik mij niet oude
want binnen brandt de kachel.
Liefdesliedje
Ik ken geen ogen
met datzelfde hemelsblauwe
er is geen warmte
die zo warm is als de jouwe
er zijn geen oren
die zo eind'loos kunnen luisteren
ik ken geen stem
die zoveel lievigheid kan fluisteren
er zijn geen handen
die zo teder kunnen strelen
geen mens waar ik zó graag
mijn liefde mee wil delen.
Angst
de angst is laf, ik kan het weten
ik kwam hem tegen, menig maal
ik zag zijn schim in de coulissen
ik zag hem zitten in de zaal.
de angst is laf – hij komt jouw kant op
als hij weet dat je hem knijpt
maar hij neemt acuut de benen
als je ‘m bij zijn lurven grijpt.
Vriend
Je hebt iemand nodig,
stil en oprecht,
die als het erop aankomt
voor je bidt en vecht.
Pas als je iemand hebt,
die met je lacht en met je grient,
dan kun je pas zeggen:
‘k heb een vriend.
…..
’n Beetje
Sterven doe je niet ineens,
maar af en toe een beetje
en alle beetjes die je stierf,
’t is vreemd, maar die vergeet je,
het is je dikwijls zelfs ontgaan,
je zegt ik ben wat moe,
maar op een keer dan ben je aan
je laatste beetje toe.
Er moeten mensen zijn
Er moeten mensen zijn die zonnen aansteken
Voordat de wereld verregent
Mensen die zomervliegers oplaten
Als ’t ijzig wintert
En die confetti strooien tussen de sneeuwvlokken
Die mensen moeten er zijn
Er moeten mensen zijn die aan de uitgang van ’t kerkhof ijsjes verkopen
En op de puinhopen mondharmonica spelen
Er moeten mensen zijn die op een stoel gaan staan
Om sterren op te hangen in de mist
Die lente maken van gevallen bladeren
En van gevallen schaduw licht
Er moeten mensen zijn die ons verwarmen
En die in een wolkeloze hemel
Toch in de wolken zijn
Zo hoog
Ze springen touwtje langs de regenboog
Als iemand heeft gezegd:
Kom maar in m’n armen
Bij dat soort mensen wil ik horen:
Die op het tuinfeest in de regen dansen
Ook als de muzikanten al naar huis zijn gegaan
Er moeten mensen zijn die op het grijze asfalt
In grote witte letters ‘liefde’ verven
Mensen die namen kerven in een boom vol rijpe vruchten
Omdat er zoveel anderen zijn die voor de vlinders vluchten
En stenen gooien naar ’t lenteblauw
Omdat ze bang zijn voor de bloemen
En bang zijn voor ik hou van jou
Ja, er moeten mensen zijn met tranen als zilveren kralen
Die stralen in het donker
En de morgen groeten
Als het daglicht binnenkomt op kousenvoeten
Weet je, er moeten mensen zijn die bellen blazen
En weten van geen tijd
Die zich kinderlijk verbazen
Over iets wat barst van mooiigheid
Ze roepen van de daken dat er liefde is en wonder
Als al die anderen schreeuwen: alles heeft geen zin
Dan blijven zij roepen: nee, de wereld gaat niet onder
En zij zien in ieder einde weer een nieuw begin
Zij zijn een beetje clown
Eerst het hart en dan het verstand
En ze schrijven met hun paraplu ‘i love you’ in het zand
Omdat ze zo gigantisch in het leven opgaan
En vallen en vallen en vallen en opstaan
Bij dat soort mensen wil ik horen:
Die op het tuinfeest in de regen blijven dansen
Ook als de muzikanten al naar huis zijn gegaan
De muziek gaat door
De muziek
Gaat
Door
Dank u
Ik heb gehuild, gelachen en gevochten
Ik lag in warme bermen en in gladde bochten
Ik hief het glas, het viel in duizend scherven
Ik wist de grijze hemel
Toch weer blauw te verven
Ben blijven pogen
Al verbranden al mijn schepen
Ik heb gebaald, gefaald
En heb hem vaak geknepen
Er was applaus en ik werd heftig uitgefloten
Maar als ik ga dan zeg ik Dank U
Ik heb genoten
Lente me
Ik zing je, ik refrein je
Ik sherry je, ik wijn je
Ik speel je en ik vleugel je
Ik Rembrandt en ik Brueghel je
Ik koffie en ik thee je
Ik strand je en ik zee je
Ik spel je en ik blader je
Ik moeder en ik vader je
Maar ik wil jou zo graag iets vragen
Dat gaat veel verder dan een zoen
Ik wil jou zo graag iets vragen
Zou je voor mij wat willen doen
Lente me, zomer me
September me en winter me
Want ik heb je onophoudelijk lief
Morgen me, middag me
Avond me en nacht me
Met andere woorden
Blijf bij me, alsjeblieft
Ik wil in je ogen weer de bloem zien van de appelboom
En je zomers wil ik voelen op mijn wang
Ik wil de bladeren zien vallen op mijn stille droom
En de lichtjes van de kerst weer zien bewegen op het behang
Lente me, zomer me
September me en winter me
Want ik heb je onophoudelijk lief
Morgen me, middag me
Avond me en nacht me
Met andere woorden
Blijf bij me, alsjeblieft
Lente me, zomer me
September me en winter me
Als de liefde niet bestond
(naar J. Brel)
Als de liefde niet bestond
Zullen ze stilstaan, de rivieren
En de vogels en de dieren
Als de liefde niet bestond
Als de liefde niet bestond
Zou het strand de zee verlaten
Ze hebben niets meer te bepraten
Als de liefde niet bestond
Als de liefde niet bestond
Zou de maan niet langer lichten
Geen dichter zou meer dichten
Als de liefde niet bestond
Nergens zouden bloemen staan
En de aarde zou verkleuren
Overal gesloten deuren
En de klok zou niet meer slaan
Als de liefde niet bestond
Dan was de hele vrijerij bedorven
De wereld was gauw uitgestorven
Als de liefde niet bestond
Als de liefde niet bestond
Zou de zon niet langer stralen
De wind zou niet meer ademhalen
Als de liefde niet bestond
Geen appel zou meer rijpen
Zoals eens in het paradijs
Als wij elkaar niet meer begrijpen
Dan is de wereld koud als ijs
Ik zou sterven van de kou
En m'n adem zou bevriezen
Als ik je liefde zou verliezen
Er is geen liefde zonder jou
Vandaag is de dag
Vandaag is de dag
hij komt maar een keer,
morgen dan is het
vandaag al niet meer.
Niet zeuren, geniet
van het leven, het mag,
maar doe het vandaag,
want vandaag is de dag.
Geluk heeft niets te maken met bezit
Geluk heeft niets te maken met bezit,
niets met het verwerven van roem of eer.
Het is een vogel die zingend,
voorbij vliegt aan je hart.
Een kinderstem, of een vrouw
die glimlacht in haar slaap.
De warmte van een woord.
De weelde van klanken.
Avondappels onder een schemerlamp.
De rust van een warm huis,
in een koud landschap.
De geur van koffie.
Iemand hebben,
van iemand zijn.
Sneeuw, aan een behaaglijk raam.
De stilte van een verre weg,
onder de sterren.
Een oogopslag naar God.
Stil geluk
De momenten van stil geluk…
Ze duren maar heel even.
Je draait om… en ze zijn weg!
Dan vraag je je verdrietig af:
“Waar zijn ze gebleven”?
Die momenten van stil geluk duren veel te kort,
Maar het zijn gouden herinneringen,
wanneer je ouder wordt!
Het Àl
Ik ben de zon, de maan, ik ben de regen,
‘k ben onbeschrijfelijk, niet te meten noch te wegen.
Ik ben rivieren, ik ben zeeën, bliksem, donder,
ik ben de kleine mens, maar wèl het grote wonder.
Ik ben het water en de vruchten en het koren,
het leven dat uit àlle leven wordt geboren.
Ik ben het allemaal – de wijze en de zot
en in mijn kleinheid schuilt iets van een Grote God.
Dood
‘k Heb voor de dood al meer dan eens
een lief gedicht geschreven
ik neem hem wel eens op m’n schoot
hij hoort zo bij het leven
ik weet hoe bang ik was als kind
wat heb ik ‘m geknepen
hij was m’n vijand, nu mijn vrind
nu heb ik hem begrepen
hij heeft mij zijn geheim verteld
en zo ben ik m’n angst ontgroeid
voor mij is hij een open veld
waar hemelhoog het voorjaar bloeit
Denken
ik denk me blij
Ik denk me bang
Ik denk m’n dagen
kort of lang
maar waar ik
nooit aan heb gedacht
heeft mij vaak
geluk gebracht
Cirkel
Ik heb gezocht
gevonden en verloren
en weer opnieuw gezocht
totdat ik het weer vond.
Een mens wordt zoveel meer
dan eens geboren
en voor wie zoekt
is op ’n dag de cirkel rond