VAN MERLET, Herluf
Bergen
Nors zwijgen de grijsaards, de bergen,
in mottige mantels van bosbont;
geen schudt zich de mieren van mensen
en 't roos van de sneeuw van de schouders,
hun vuurbloed sinds oertijd gestold
werd kalk in hun kronklende aadren.
De dagen gaan open en dicht
als pauwstaarten trillend van licht
besprenkeld met ogen van zon.
Als derwisjen dansen de nachten
in fladdrende lompen van wolken
en slaan uit de maantamboerijn
gerinkel van stuivende sterren.
De bergen, de grijsaards, zij zwijgen:
het kan niet meer worden als toen
de schepping haar kringloop begon.
//////////////////////////////////
…..
En achter de bevrozen ruiten
danst op het kerkhof wild de wind
met 'n rokje van dor lover aan
een malle dodendans voor al het leven,
dat vrucht'loos is geboren en vergaan.
…..
//////////////////////////////////
Davos I - Spleen
O, barre bouw van kleine-roofdierhokken,
waar het gekooide leven kwijnt en zich verteert
en 't kuis katoen van de verpleegstersrokken
zelfs door geheime lusten wordt beloerd, begeerd.
Ziet, in de etalages der balkonnen
verligt, nog gaaf van schil, het aangestoken ooft:
patiënten door een droom van hoop omsponnen,
waarmee hun heimwee zich bewust bedwelmt, verdooft.
Zij staren naar de altijd eend're bergen,
die zijn als bruine bisons schurfterig begroeid,
hoelang zal men hun ongeduld nog tergen
in dit effect-decor, dat hen verveelt, vermoeit?
Davos III - Wintersport
Nog onbekenden gis'tren hebben zij alleen gegroet
zoals in sporthotels men dat uit welgezindheid doet.
Vanmorgen reeds aan het ontbijt heeft hij haar blik ontmoet:
een aarzelen, een tasten en een vonk van overmoed.
Zij stoven heel de dag door zon en blinde nevel
de sneeuwen steilten af en hebben neergeschreven
hun golvend spoor en hijgend bij de rust verlegen
elkaar gekust en dan onwennig weggekeken.
Maar in de bar - een juffrouw croonde melancholisch -
verstrengeld in de dans, het bloed licht-alcoholisch,
ontvlamden zij in lust, een tikje té methodisch.
Als bleke vissen parend op de bodem van een gracht
zo lagen zij tesaam in 't troebel water van de nacht.
Hun waan en blik geblust, zien zij het raam vol sterren staan
en hunk'ren naar het morgenlicht, tot in hun ziel ontdaan,
om vreemder dan voorheen weer uit elkaar te gaan.
Davos IV - Friedhof dorf
Een wrakke muur en wat verweerde kruisen
aan de versleten zelfkant van het dorp,
dat met zijn flets patroon van pleister-huizen
de dalvloer dekt in achteloze worp.
Straks als het peil der sneeuw gestaag gaat stijgen,
de wintertrek wild als een feest begint
en zwermen bonte gasten nederstrijken,
geen, die er dan een spoor van wedervindt.
De doden hebben enkel te verdwijnen,
wanneer het leven als een carnaval
zichzelf verstrikt in serpentine-lijnen
en bloeit met éénnachtsbloemen van kristal.
Dan zullen op hun oesterbank de zieken
als schelpen open in de eb en vloed
doorspoeld van opgewonden dansmuzieken
d'illusies voeden van hun schiftend bloed.
Een muur, wat kruisen op vergeten graven,
hoe schuwt men in verzwegen angst dit beeld,
en tóch, slechts zij, die worden uitgedragen,
zijn eerst van alle kwaal en kwaad geheeld.