VAN GEUNS J.J.
Smalle gracht bij nacht
Ik heb vannacht een oude gracht gekozen
Om stil met mijn gedachten langs te gaan,
Om aan de leuning van een brug te pozen,
Waar bomen óverhellen, moe van 't staan.
't Is alles zo oud: de huizen dromen
- Zij worden node wakker als het daagt -
Soms zie 'k nog mensen uit een zijsteeg komen:
Zij zijn door 't duister spoedig weggevaagd.
Dan leef ik weer alléén. Maar ook mijn leven
Is mij niet meer zo zeker: in deez' nacht
Zijn levenslot en dingen saamgeweven
Zo als ik het mij nimmer had gedacht.
Keizer Wilhelm II gaat in ballingschap
Dit alles was mijn land, - is ’t nu niet meer.
‘k doorreisde ’t vaak in wonderstille nachten,
Als ik aan ’t treinraam stond en wist mij Heer
Van alles wat daar sliep, - en mijn gedachten
Waakten alleen de matte morgen tegen.
Ik zag de wouden zwart maar brede wegen
Met bleke hemel keerden telkens weer.
Ik opende het treinraam en de lucht,
De zomerlucht was koel maar vol van geuren
Hoe eenzaam was ik in der tijden vlucht
En machtloos tegenover elk gebeuren!
‘k Wist dat ik mij die nacht niet neer zou leggen
Maar Duitsland, Duitsland moest ik telkens zeggen,
Verloren in het stampend treingerucht.
Wat Duitsland was, heb ik dan vaak gedacht.
Ik zag de duizend jaren oude steden,
De stromen ook, waarvan de golven zacht
Onder de schaduwen der bergen gleden.
’t Was alles mijn. Ik heb hun beeld behouden.
Maar ’t sterkst is de herinnering aan die wouden,
Zwijgend en zwart en eindloos in de nacht.