COUPERUS, Louis


Baadster


Een blanke nimf steeg ze uit het marmren bad,

En toefde op de eerste tree; heur armen beurden

En wrongen 't blonde haar, dat druipend nat

Nog van de amber der violen geurde.


Hoe 't rozig-blond van 't blozend rozenblad

De sneeuw haars teedren lichaams warmer kleurde,

Terwijl van paarlen vloeiende en omspat,

Zij lelie was, die in den dauwe treurde!


Daar stond ze, steunende op het slanke been,

Zo, dat bevallig zich de heupe rondde,

Nu de armen hoog de dartle lokken bonden.


Daar stond ze, glanzend-wit als marmersteen,

Geheel omsluierd in den korenblonde:

Antieke vaas met gouden veile omwonden.