HELMAN, Albert
Angst
I
De lange zwarte avonden in deze starre kamer
tussen hoge boekenkasten, bij de bittere geur
van oude lederbanden en ’t verbleekte glanzen
van hun gouden titels… In het lege huis en deur
die knarsend opengaat en dicht…
Doof maar, sterf maar lamplicht, want
hierbinnen komt geen mens, ik schrijf maar woorden
die een zinloze gedachte zinneloos herhalen,
en mijn gedachten gaan verloren…
Leven, o mijn leven, waar ben ik gestrand…
Veilig voor de wolven die daarbuiten huilen,
maar te vroeg gestorven, als een Farao in zijn graf
tussen al zijn schatten die uit volle schrijnen puilen,
maar die nutteloos vergaan terwijl hij zelf vergaat.
Kom ik hier nog ooit vandaan? Is het niet te laat ?
///////////////////////////////////////////
Al vóór der dingen oerbegin
bestond het Woord, het sprakeloos Woord.
Het had geen slot, het had geen zin,
het was door niemand ooit gehoord.
Toen sprak het Woord zichzelve uit,
werd beeld en schaduw, onontward;
werd echo, harmonie, geluid,
maar vroeg om oor en hoofd en hart.
Het wrochtte eindeloos zich voort,
heeft ruimte en tijd geheel vervuld,
totdat het vlees werd, en het Woord
in ons zich met ons heeft vervuld.
En hoor, de mond sprak, zuchtte, zong.
Wij zijn in wezen anders niet
dan waar ons oer-zijn aan ontsprong:
het Woord, beklonken tot een lied –
tot krijten van de boreling,
tot angstschreeuw van ’t verschrikte kind,
tot diep-versmoorde jubeling
waarmee de knaap het meisje wint,
tot krijgsroep en tot wijze raad
die volken leidt; tot zacht verwijt
der moeders en tot dof “te laat” …
O laatste kreet naar eeuwigheid!
Lang heeft het Woord bij ons gewoond,
het bleef de kroon van ons bestaan.
Maar wie heeft ons zijn zin getoond
of in de klank de ziel verstaan?
De dichter somtijds, – als het Woord
uit al wat stom is tot hem spreekt,
of als hij verre zangen hoort
terwijl zijn tong de spraak ontbreekt.
Zijn vers is woordgeworden vlees:
gebalde geest tot mens verdicht,
die niettemin, emotie-hees,
weer losbreekt, uitzwermt als gedicht.
Voor ouderen
Zoals de beste uren van de dag
die van de late middag zijn
wanneer het zonlicht milder wordt,
de hemel rijk van zachte schijn.
Zo is het goed wanneer het vuur
van jonge hartstocht is verteerd
nog op de weg een metgezel
te vinden, die mee huiswaarts keert.
De late uren zijn de beste,
als late liefde wonderbaar,
want geen illusie, enkel goedheid
brengt dan de wijzen tot elkaar.