VAN DER MOLEN, W.J.


Egyptisch


Gij ligt nu stil, met uw gelaat naar boven,

zoals gij in het graf zijt neergelegd,

door onbekenden haastig weggeschoven,

naakt en beroofd, uw mond vol gruis gestoven;

de dodenspreuken hebt gij niet gezegd.


Steenlagen raken u in 't groeien aan;

deze verkilling komt gij niet te boven.

Klaagvrouwen hebben aan uw graf gestaan,

planeten met in ieder oog een traan,

maar dat gij dood zijt kan ik niet geloven.


Gij zijt alleen veranderd van bestaan,

de goden hebben u van plaats verschoven,

een vingerbreedte uit de tijd vandaan.