TEN NAPEL, Roelof


Woede

mijn bloed is op mij, zo spreekt de heere,

het roept uit de aarde omhoog, en

een donker slaat over mijn ogen —

ben ik mijn eigen hoeder?


wie heeft mijn ongevormd begin gezien,

kneedde mij uit adem en grond, wie

maakte mijn tong? voorzag hij niet

de jongensborst waarvan die proeven zou?


mijn lichaam getuigt van een oeroud

woedend vuur, dat aan mij likt,

en van mij brandt, hoewel er niks verteert —


en daarin ergens leeft een hitte

die mij begeert, die ik begeer, waarin ik

opga, met ontzagwekkende dorst