PAALTJENS, Piet (François Haverschmidt)
Aan Betsy
Het heugt mij als de dag van gistren. Op het mos
In hartverovrend achteloze houding lag
Uw rijzige figuur, wijl de anderen het bos
Langzaam doordwaalden. 't Was een vreeslijk hete dag.
Gij hield mijn veldfles aan uw rozenlipjes, droog
Van 't lachen. Diep-gemoedlijk, als wen de avondklok
Door 't dal luidt, klonk het in uw keel. En zacht bewoog
Uw zoete strot zich op en neer bij elke slok.
Intussen leunde ik schilderachtig op de tronk
Eens duizendjaargen eiks en vroeg mij heimlijk, wat
Voor smaak wel 't lot had, dat het aan een veldfles schonk,
Wat dromend slechts mijn dichtermond genoten had.
O, ware 't noodlot niet alleen behept met koud
Verstand maar ook met warm gevoel, - uw poezle hand
Had plots de fles, zodra ze leeg was, door het woud
Gekeild, en op mijn lippen had uw mond gebrand.
Nu echter dronkt ge alleen de fles leeg, onbewust,
Dat de inhoud nog al koppig was, - 't was witte port, -
En sloot uw loddrige oogjes dicht en sliep gerust. -
Nooit heb ik zóveel tranen op één dag gestort.
Immortelle C
Zoals ik eenmaal beminde,
Zo minde er op aarde nooit een,
Maar 'k vond, tot wie ik mij wendde,
Slechts harten van ijs en van steen.
Toen stierf mijn geloof aan de vriendschap,
Mijn hoop en mijn liefde verdween,
En zoals mijn hart toen haatte,
Zo haatte er op aarde nooit een.
En sombere, bittere liedren
Zijn aan mijn lippen ontgleên;
Zo somber en bitter als ik zong,
Zo zong er op aarde nooit een.
Verveeld heeft mij eindlijk dat haten,
Dat eeuwig gezang en geween.
Ik zweeg, en zoals ik nu zwijg,
Zo zweeg er op aarde nooit een.
Immortelle XVI
Zijn goudblonde lokken en knevel,
Zijn geestvolle neus en mond,
Zijn vergeetmijnietblik, zijn tenorstem
En zijn New-Foundlandse hond.
Ik moet er gedurig aan denken;
Zelfs adem ik soms nog flauw
De geur in van zijn sigaren
Hij kocht ze gewoonlijk bij Blaauw.
Ruik ik opnieuw die sigaren,
Dan word ik eensklaps zo raar
Is 't, omdat hij ze rookte,
Of was de tabak mij te zwaar?
Immortelle XLIX
Wel menigmaal zei de melkboer
Des morgens tot haar meid:
''De stoep is weer nat''. Och, hij wist niet
Dat er 's nachts op die stoep was geschreid.
Nu dat hij en de meid het niet wisten,
Dat was minder; -- maar dat zij
Er hoegenaamd niets van vermoedde
Dat was wel hard voor mij.
De zelfmoordenaar
In het diepst van het woud
- 't Was al herfst en erg koud -
Liep een heer in zijn eentje te dwalen.
Och, zijn oog zag zo dof!
En zijn goed zat zo slof!
En hij tandknerste, als was hij aan 't malen.
"Ha!" dus riep hij verwoed,
"'k Heb een adder gebroed,
Neen, erger, een draak aan mijn borst hier!"
En hij sloeg op zijn jas,
En hij trapte in een plas;
't Spattend slik had zijn boordjes bemorst schier.
En meteen zocht zijn blik
Naar een eikentak, dik
Genoeg om zijn lichaam te torsen.
Daarna haalde hij een strop
Uit zijn zak, hing zich op,
En toen kon hij zich niet meer bemorsen.
Het werd stil in het woud
En wel tienmaal zo koud,
Want de wintertijd kwam. En intussen
Hing maar steeds aan zijn tak,
Op zijn dode gemak,
Die mijnheer, tot verbazing der mussen.
En de winter vlood heen,
Want de lente verscheen,
Om opnieuw voor de zomer te wijken.
Toen dan zwierf - 't was erg warm -
Er een paar arm in arm
Door het woud. Maar wat stond dát te kijken!
Want, terwijl het, zo zacht
Kozend, voortliep en dacht:
Hier onder deez' eik is 't goed vrijen,
Kwam een laars van de man,
Die daar boven hing, van
Zijn reeds lang verteerd linkerbeen glijen.
"Al mijn leven! vanwaar
Komt die laars?" riep het paar,
En werktuiglijk keek het naar boven.
En daar zag het met schrik
Die mijnheer, eens zo dik
En nu tot een geraamte afgekloven.
Op zijn grijzende kop
Stond zijn hoed nog rechtop,
Maar de rand was er af. Al zijn linnen
Was gerafeld en grauw.
Door een gat in zijn mouw
Blikten mieren en wurmen en spinnen.
Zijn horloge stond stil,
En één glas van zijn bril
Was kapot en het ander beslagen.
Op de rand van een zak
Van zijn vest zat een slak,
Een erg slijmrige slak, stil te knagen.
In een wip was de lust
Om te vrijen geblust
Bij het paar. Zelfs geen woord dorst het te spreken.
't Zag van schrik zó spierwit
Als een laken, wen dit
Reeds een dag op het gras ligt te bleken.