SCHUUR, Koos


Een kind tekent

koe en paard kakelbont

en een huis van karton

en op de weg een hond

en in de lucht een zon


(het heeft de boom vergeten)


de zon is geel, de hond is bruin

de weg is wit – de witte weg –

en helemaal rondom de tuin

tot aan het huis een groene heg


(maar ’t heeft de boom vergeten)


het huis is rood, het dak is rood

en uit de schoorsteen komt wat rook

waar is de boom?

o sapperloot

nu is de boom er ook.


September


Blond lief, de laatste gouden dagen

wuiven ten afscheid en wij achten 't niet,

de bomen en de struiken dragen

hun laatste tooi en in het riet

schuilen de vissen en hun trage

vinslag verraadt hen niet.


Het wordt nu tijd ons te bezinnen;

de bossen kleuren dieper bruin

en lila herfstasters beginnen

hun ijle bloeien in mijn tuin.


Het wordt nu tijd om te bedenken:

de zomer houdt niet eeuwig stand;

zij schonk ons al wat zij kon schenken -

de laatste gouden dagen wenken

en herfst komt reeds in feller kleuren drenken

de bloemen van dit dierbaar land.


Verzen bij nachte I


Voor Jacquelien.


De nacht is wijder dan de horizon

- o angstig lief - de bange bossen zingen

hun oeroud lied, een grijze wind begon

zijn wilde reis; en wij, twee stervelingen

verloren in een roekeloze nacht,

verschuilen ons tussen het blanker laken

en houden aan elkanders kust de wacht,

te moe om eigen kusten te bewaken.


Misschien krijgt morgenvroeg de wind wel slaap

en misschien zelfs komt de tevreden regen

en zijn wij weer het meisje en de knaap,

die naar frambozen zochten langs de wegen

en dansten op de wijze van een lied,

dat eens een nieuw lied was en zeer bijzonder:

de knaap die zijn onstuimig hart verried

en 't meisje dat geen raad wist met het wonder.



RONDEEL

Voor A. Marja.

Vergeet de dromen niet, die ons omringen

elk met zijn eigen vreemd gezag

over de mensen en de dingen.

Geen, die een droom ooit overzag.

Wij laten door een droom ons dwingen

de weg te gaan, die zijwaarts lag;

vergeet de dromen niet, die ons omringen

slapend en wakend, nacht en dag.

Soms staat een van ons op tot zingen

en voert zijn sterkste droom als vlag;

zijn boot gaat later overstag

en raakt verward in 's waters wentelingen:

vergeet de dromen niet, die ons omringen


October

De. zwanen drijven in zichzelf gekeerd

en de fonteinen hebben 't lied verleerd,

dat klaterlachte in de zomernachten;


de vogels riepen afscheid en het veld

is weer met ravenhorden overstelpt,

die naast hun somber kleed hun doodszang brachten


de bomen hebben aan de wisselwind

hun blaadren afgestaan en reeds begint

de goede regen zijn eentonig praten;


de nimfe, die mijn zomerdromen schiep

en blauwe nachten in mijn armen sliep,

heeft mij het park en het paleis gelaten.


O park, zonder bruinrood en zonder bloemen;

paleis, nu nauwlijks nog paleis te noemen;

wel zingen 's avonds sterren aan mijn raam,


maar 's nachts roepen de vissen in de vijver

door de slaap van een eenzaam verzenschrijver

met hun nachtelijk visgeluid haar naam.



Zeg aan mijn land

Zeg aan mijn land daarginds dat het verlangen

het eindloos prijst wanneer de herfst verwildert,

zeg aan mijn land en al zijn domme dochters

dat heimwee amok loopt en zich beschildert,

zeg aan de grauwe ongeschoten hazen

dat ik hun vlees begeer om te verslinden,

zeg dat ik kom als minnaar de beminde

een dampen dag, een dampen dag der dagen,

en zeg dat land rottend onder de misten

dat aan zijn sterven ik opnieuw zal leven,

zeg aan de vogelvoeten van de regen

dat op hun ketting ik mijn droom zal weven,

zeg aan de wind, de zwerver, de landloper

die met zijn dronken hoofd mij opgevoed heeft

dat hij met al zijn streken in mijn bloed leeft

barstend van hoogmoed, krimpend van ellende,

zeg het melaatse water der kanalen

dat ik zijn eenzaamheid ken en zijn onlust

en zeg de zwarte hemelhoge bomen

dat ik verteerd word door de eendre onrust,

zeg aan de tijger van de avondhemel

dat mij zijn nachtlijk jagen niet kan deren

want aan mijn kinderbed stonden de beren

van avondlijke angst om nacht en duister -

o hoor en luister: langs begane wegen

ben ik der honden hoon, der paarden onrust,

melaats van haat ben ik sterven en leven

eenzaam van hoogmoed en ellendes onlust,

en najaarseender, ginds, achter de bossen,

achter de rampspoed van de zanden gronden

ben ik windendoorwaaid, regengeschonden,

hagelgeslagen, maar geen schade deert mij.


Wubke Bos

Mijn zoon is dood! 's Morgens wil ik hem wekken,
en eensklaps weet ik weer: mijn zoon is dood!
's Middags als ik de tafel wil gaan dekken,
staat op het tafelkleed: mijn zoon is dood!
Wanneer ik met de buurvrouwen ga praten,
zeggen hun woorden mij: mijn zoon is dood!
en in de winkelruiten in de straten
spiegelt zich dit alleen: mijn zoon is dood!
Waarom bracht men hem niet thuis zonder benen,
of zonder armen, of zonder verstand?
Waarom moest hij zich voor dit nachtwerk lenen,
waarom niet Sipke Hut of Eltjo Lant?
En moet ik trots zijn, omdat hij gevallen
is voor zijn land? Ach, onverstand en waan!
Was hij de lafste maar geweest van allen,
wat ging hèm deze domme oorlog aan?


Novemberland

Na de roodbruine warmte van september,
na van october ‘t zwaar en donker goud,
keren de heldre dagen van november
met ijle geur van brandend turf en hout,
van rijpe appels, rottend loof. Reeds koud
worden de morgens in de kale velden
waar raven, met de ondergang vertrouwd,
de heerschappij aanvaarden; sombre helden
die zich met nog somberder roepen melden.
Op het vochtige land strijken zij neer
waar zij op paarden en op honden schelden
en zij voorspellen vorst en winterweer.


Spiegelman

Daags wel dertig maal kom ik mij tegen

binnenshuis en buiten op de wegen

in de spiegels en de spiegelramen

en vind dwars door mij de namen

van mij vreemde mensen heengeschreven.

Opgejaagd in dit spiegelend leven

door mijzelf, mijn eigen spiegelbeeld,

weet ik, dat mijn leven zich verdeelt

tussen mij en dit gespiegeld wezen.

In mij is de angst gerezen,

dat op zeekre dag die vreemdeling

- die zo dikwijls naast mij ging -

aan mijn schrijftafel zal zijn gezeten,

in mijn bed zal slapen en mijn brood zal eten,

alle spiegels in het huis zal breken

en de spiegelruiten buiten mijden -

dat voor mij de kans zal zijn verkeken

om mij uit het spiegelleven te bevrijden

en hem weer terug te dringen in zijn rijk.


N.N. *


Verlaat je huis! Vergeet wie achterbleven!

Verwissel eens per week van jas en hoed!

Loochen de woorden die je ooit geschreven

hebt! Schrijf niet meer! Zorg dat je niemand groet!

Spreek tegen niemand, ook niet in de treinen;

zeg hoogstens dat het weer wel warmer kon

of dat de zon wat minder fel moest schijnen.

Je naaste buurman is misschien je spion.

Wees nooit bevreesd! Laat nooit je onrust blijken

en blijf nooit staan bij ongeluk of brand!

tracht iedere controle te ontwijken

en als het niet kan, hoest achter je hand!

Vergeet dit lied, dat ik niet heb geschreven,

want ik ben niemand en niemand kent mij.

Onthoud dat velen thans onzichtbaar leven:

om hen te helpen leven ik en jij.


* N.N. = Nomen Nescio/Naam onbekend


Zonenlied


Mijn vader riep mij

om een stuiter een stoter een vogel van niets


maar ik moest natuurlijk weer mee met dat meisje

de wegen beklimmen erop en eraf

de bloemen bezien en de dieren bespieden

en heer in den hemel het hemelrijk zelf


Mijn vader riep mij

om een cent om een slof om een houten sigaar


maar ik moest natuurlijk weer woorden opschrijven

die zouden beklijven na hem en na mij

en regeltjes rijmen voor ruiterverhalen

en kerel te paard voor mijn eigen verdriet


Mijn vader riep mij

om een raad om een reden een wereldse weg


maar ik moest natuurlijk weer elders en elders

met ogen en oren een hart in de hand

een ridder een ruiter een wereldverschrikker

die zelf zei hij bouwde aan reden en raad.


Om wat ik van de liefde weet
…..
Om wat ik van de liefde weet

en van dit land zonder hemel

en van der kanonnen kaatsenbal heen en weer kijk ik niet 'k vang

je al edelman bedelman

en van de liefde.

…..
Vensters zijn er bruingrauwe muren

in nissen van muren

en de tenor van de volkswijken

zingt er een snikkend uurwerk

o bella bella regina mia

zwart zijt gij maar liefelijk

en de klok van mijn hoofd en de klok van mijn hart

zijn met uw klok gelijkgesteld

uw benen zijn gestaald en prachtig

ik zie de snelle cadans van uw heupen

en uw slanke reikende arm

maar waar is uw hoofd

o zoete dansende glanzendgrote

neem deze pink als pinkring

neem deze hand als heerlijke armband

neem deze warme levende arm

neem dit arm en warm leven.

En zou er dan niet één zijn die

hem met stalen erbarmen

opneemt in haar hart haar vliegwiel?

Om wat ik van de liefde weet

en van de grootspraak der metalen

en van de schijn en heiligheid van hout

en van de ontucht en de eigenwijsheid en de laagheid en de

trots der anorganische zouten

en van de liefde.

Goed en betrouwbaar zwart als het boek dat de dood voorgeeft

als een uitzicht en een genade

blauw als de vliegende vogel

rood als haar bloed dat mijn scharlaken ruimte meet en om-

perkt met terra poorten in muren menie

bruin als de vliegende vogel

groen als ik dacht dat de wereld mij zijn zou en wilde en wenste

en droomde en zij mij genadig verwachtte

geel als de vliegende vogel

wit als het purperen kinderkleed en de turf winterbreed en de

wind hurkend in de morgen onder het venster en het blind-

voortgejaagd huis en geen kind thuis
…..
Twee runderen aten er

uit mijn hand goedsmoeds

van de gedroogde klaver

en spraken mij aan

en uit hun ademverslindende taal

groeide een boom mij ten schaduw

een beek tot lafenis

een stal tot herberg voor hagel en onheil

maar ondergebracht werd ik telkens opnieuw weer

de boer met de bemeste handen

de slager met het hoornen mes.

Om wat ik van de liefde weet

en van het blauw valkenpaard ter wereld weet ik veel

en van het koopren kirgiezenmeisje lijflijk metaal

en van het bruin wandeloog avondagaat

en van de liefde.
…..
Ik heb dit gemaakt
met een bot mes en een houten hamer

om de onheelbare wonden

en het formaat der builen

om wat ik van de liefde weet.
…..