WINKLER PRINS, Anthony
Onweder
De lucht is zwart, en sluit een enge kring
Van wolken om het aardrijk heen,
En pakt zich zwijgend meer en meer op één.
Geen enkel koeltje geeft verademing;
De noordenwind, die afwaait van de zee,
Voert in zijn vlucht zelfs hitte en stiklucht mee.
Natuur is stil; - het lied der voglen zwijgt,
Slechts ’t rundvee loeit, versmachtend en verhit,
En ’t vurig ros, ontslagen van ’t gebit*,
Ligt nu op ’t gras amechtig neer en hijgt.
De zee ruist dof, als zag de woeste vloed
Met schrik het eind der spanning tegemoet.
De nacht is daar, doch zie! een dubble nacht
Ontrolt zijn sluier plechtig over de aard:
Geheimvol dreigt het somber wolkgevaart,
Met bliksemschicht en donderbui bevracht.
De ganse lucht, de zee, het aardrijk, is
Een groot toneel van sombre duisternis.
Daar schiet op eens de felle bliksemschicht
De donkre wand der wolkenwoning door,
En land en zee vertoont zich in die gloor
Aan ’t oog, dat zich verheft bij ’t flikkrend licht:
Daar rolt op eens de doffe donder rond,
En de echo galmt in ’t dreunen van de grond.