BRANDT, Willem
Trang boelan
De maan is wit,
wit over de rivier;
de witte maan
zal altijd verder gaan,
verder dan wij,
verder dan ik en gij,
over de brede
oceaan ...
De maan is wit,
wit over de rivier;
daarin slaapt stil,
als dood, de krokodil.
Hij wacht op mij,
hij wacht langer dan wij,
de zwarte wrede
krokodil.
De maan is wit,
bleker is mijn verdriet.
O, maanwit kind,
vertrouw de mensen niet:
Zij zweren snel,
zonder beraad of maat;
maar in hun harten slaapt
een laf verraad.
Medan
Zo donkerrood de flamboyant
Op 't grelle groen van mijn gazon,
En vogels in de cherry-tree,
En geel de zon, ronde ballon.
en grijze os loopt loom voorbij
En trekt de klingelende kar:
Een liedje in de kleurenprent,
Langs dode huizen, wit en star.
De lucht, volkomen kobaltblauw,
Heeft ook zijn puurste kleur bewaard.
Maar leef ik hier in 't leven, of
In een goedkope ansichtkaart?
Kampbegrafenis
De zwarte kar is aangereden;
de zon druilt in een loden schaal
en wij staan zwijgend aangetreden
tussen de poort en 't hospitaal.
Een rem knarst scherp op de versleten
banden; een hol en hout geluid,
een ruwe kist met brede reten,
er ratelt iets, men draagt hem uit.
De fraters zingen: door het vale
gordijntje om het dof chassis
golft, als een afscheidsgroet, de schrale
en stof doorstoven middagbries.
De motor brult: de poort gaat open,
de wagen wankelt naar de straat.
Wij zien hem plotsling sneller lopen
buiten het roestig prikkeldraad.
Niemand mag mee, de hekken vallen
weer toe: en hij is eeuwig vrij.
Hij gaat alleen, maar met ons allen
zijn wij veel eenzamer dan hij.