GERLACH, Eva


Bed


Je lichaam vast in slaap, de rest vloog weg.

Een hand ligt naast je met gekrulde vingers.

Doe ik mijn hand erin, de jouwe sluit zich,

neemt die van mij en legt hem op je hart,

je andere eroverheen. Wat heet

liefde. Zomaar zing ik iets

zonder dat ik het merk, een lied dat niet

bedacht wordt maar bestaat, ik weet van niks,

ik merk dat ik het zing terwijl ik fiets,

een trap afloop, blad hark, ik we


Lievelingsdieren

Tussen de stenen hollen de platte,

brede pissebedden omlaag naar het donker. Vergeten

toen het nog koud was te kijken: hoe overwintert

een dier dat zo lijkt op herinnering,

zo afvalkleurig, met zijn hoofd naar binnen

en doodstil bij de minste aanraking.

Ik weet een kind dat van ze houdt, het streelt

hun dadelijk verstijvende stofjassen,

draagt ze tussen twee handen de kamer door.

O! zachte pootjes hebben ze, mag ik ze niet

houden in een kistje met onderaan glas?

Daar kijk ik de hele tijd naar, daar zing ik dan voor.


Dubbelganger

Een man die fietste zo hard dat wij hem bijna niet zagen
kwam langs en riep met schorre stem pas op
maar voor wij iets konden doen was hij al weer voorbij
en voor wij hem na konden kijken was hij al zowat weg.

Het moet een beroeps zijn geweest als je zag hoe hij onder
het viaduct verdween, bijna doorzichtig, een wolkje
stof, niet dat dat opwoei van het asfalt maar hijzelf
dunner en dunner van steeds zichzelf in te halen.


Mijn kind laat mij met buitenlucht alleen


Mijn kind laat mij met buitenlucht alleen,

zij blijft op afstand sinds zij uit mij viel.

Plastic steekt uit haar afgewend profiel,

met apparaten woont zij achter glas

die haar weerspannig ademen bewaken.


Als ik tot bloedens toe mijn handen was

mag ik een ogenblik haar vel aanraken.

Hoe steel ik haar, hoe krijg ik haar ontvreemd.