VAN LENNEP, Jacob
De roos van Dekama
…..
Een schitterende rei van edellieden en jonkvrouwen begon zich reeds te vergaderen in de hofzaal op de markt, waar het dansfeest, dat in 't klooster minder voegde, stond gehouden te worden. Het oog kon zich niet genoeg verzadigen aan het beschouwen van de pracht aldaar tentoon gespreid. Rijke dressoirs of buffetten, overdekt met kostbare lakens en tapijten, waren beladen met spijzen en dranken, in blinkende schotels en vazen van zilver en goud, waarop het licht flikkerde der toortsen en zogenaamde danskaarsen, die schier ontelbaar aan de muur brandden, in koperdraad gevat of op koperen armblakers staande. Talrijke dienaars gingen rond met verversingen, met taarten en pasteien, met galantijn en kruidkoeken, en wijn van allerlei soort: schitterend was de kleding der dansgenoten van beide kunne; maar vooral en liefst vestigde zich het oog op de bevallige schonen, welke uiterlijke tooi men weldra vergat om die begaafdheden te bewonderen, waarmede haar de natuur zo mild bedeeld had.
Nog was de dans niet aangevangen; maar in verschillende groepen, hier en daar verspreid, onderhield men zich over de onderwerpen die aan de orde waren: de gehouden en nog te houden feesten. De woorden waren verschillend; maar de grondtoon der gesprekken was bijna overal dezelfde als die van latere en hedendaagse partijen: de vermaken van de dag, de kleding der dames, de op handen zijnde huwelijken en tegenwoordige vrijages, een weinig kwaadsprekendheid en veel beuzeltaal. Inéén der hoeken van de zaal was men van het ene onderwerp op 't andere aan de Friese Jonkvrouw geraakt, welke men wist dat met de afgevaardigden was meegekomen.
…..