ABDOLAH, Kader



Zij moest haar verhaal nog vertellen

…..
De politieagenten hadden moeite om Maria vast te houden toen buiten de sirene van een ambulance klonk. Er kwalen dre stevige mannen binnen. Ze grepen Maria beet, zo stevig dat ze niet meer kon bewegen. Ze trokken haar een witte dwangbuis aan. Ik zag een kapot, wild, blond meisje in een witte verpakking. Ze tilden haar in één keer op, en namen haar als een etalagepop mee. Zij keek naar mij, maar er was iets mis in haar ogen.

…..


Het huis van de moskee

…..

“We moeten naar de televisie kijken?” reageerde Aga Djan verbaasd. “De imam van de stad moet naar de televisie kijken? Begrijp je wat je zegt, jongen? Al sinds de opkomst van de televisie hebben we vanaf de preekstoel de mensen ervoor gewaarschuwd. Om niet naar die corrupte sjah te luisteren, om niet naar de Amerikanen te kijken. En nu suggereer je dat wij naar de vlag van de Amerikanen moeten staren. Je weet dat we tegen de sjah zijn en tegen de Amerikanen die de sjah terug hebben gebracht. We hoeven het gezicht van de sjah en de vlag van de Amerikanen niet in ons huis te halen. Waarom wil je ons voor de televisie zetten? De televisie is het machtsmiddel van de Amerikanen, ze bestrijden onze cultuur en ons geloof met die toestellen! Ik heb zoveel rare dingen over de televisie gehoord, vieze programma’s die de geest ziek maken.

…..
Als Kazem Khan op bezoek kwam, trokken de grootmoeders hun feestelijke kleren aan en deden een lekker geurtje op. Iedereen wist dat ze het speciaal voor hem deden en hij riep ze dan met het Perzische erewoord voor lady: “Ganoem!”

Als hij ‘ganoem’ riep, gingen beide grootmoeders naar zijn kamer, maar nooit tegelijkertijd, altijd een voor een. Als Golbanoe binnen was, bleef Golebeh voor de deur waken. En andersom.

Het was altijd al zo geweest. Ze kenden Kazem Khan al van toen ze jong waren en als dienstmeisjes uit de bergen naar het huis waren gebracht. En ze hadden allebei onmiddellijk toebehoord aan Kazem Khan, want welke jonge vrouw kon Kazem Khan in die tijd negeren? Al bij hun eerste ontmoeting, toen hij begeleid door ruiters het huis binnenkwam, legde hij zijn hand op beide dienstmeisjes en ontving ze ’s avonds beurtelings in zijn bed.

De periodes met Kazem Khan waren de gelukkigste tijden voor de grootmoeders in het huis. Toen ze jong waren, schitterden ze als hij arriveerde en renden over de binnenplaats en zongen als ze in de keuken bezig waren.

Nu ze oud waren geworden, hoorde je hun gegiechel niet meer in de keuken, maar als je goed keek, zag je de glimlach op hun gezicht en rook je hun heerlijke rozengeur in het huis.

…..
Hij was zelf pas zevenentwintig toen hij voor het eerst de schatkamer bezocht had.
Toen zijn eigen vader stierf, pakte hij een lantaarn en ging diep in de nacht de grafkelder van de moskee in. Met trillende hand stopte hij de sleutel in het oude slot, opende de deur en ging naar binnen.

Het leek alsof hij droomde want de kamer had niets weg van een normale ruimte. Er lag een oud granaatappelkleurig tapijt op de grond. Er stond een stoel en een tafel met daarop een opengeslagen boek. Daarnaast zag hij een ganzenveer in een inktpotje gedoopt. Er stonden tientallen paren schoenen langs de muur waarop een fijn laagje stof zat en aan elk paar hing een kaartje dat aanduidde van wie het was. Het waren de schoenen van de overleden imams. Tegenover de rij schoenen stonden enkele kapstokken en aan elke kapstok hing het gebedsgewaad en de zwarte tulband van een imam. Bij sommige kapstokken stond ook een wandelstok en een kistje waarin de persoonlijke spullen van de imam en belangrijke papieren uit diens tijd werden bewaard.

…..
Ze (de wijze mannen van Djirja) gingen naar binnen en namen plaats op de oude stoelen bij het raam. Een minuut lang bleef het stil. Toen nam een van de mannen het woord: “Aga Djan, bijna iedere familie uit het dorp heeft een zoon verloren in de oorlog. Ze liggen allemaal bij elkaar begraven op de begraafplaats. Wij hebben je geen graf gegeven voor je zoon. We dragen het lijk van je zoon in ons geweten. Vergeef het ons!”

“God is alwetend. En de vergevende,” zei Aga Djan op vredige toon, “ik heb het nooit iemand kwalijk genomen. Jullie komst vermindert mijn pijn. Ik heb altijd in de goedheid van de mens geloofd. Ik dank jullie voor jullie komst.”

…..