DE BOM, Emmanuel



Wrakken
…..
Hij was hem reeds vergeten en bleef in haar aanblik verslonden. Hij richtte het lijf half op en verzocht haar met aarzelende stem neer te zitten en hem te vertellen over die zonderlinge man. Terwijl zij sprak, bemerkte hij dat zij mooi was. Fijngetekende wenkbrauwen boogden boven haar zeegrijze ogen, die hem zwaarmoedig en innig toeschenen. Er was aan haar iets bijzonders, in haar manieren iets voornaams, alsof zij in dit wereldje misplaatst was, er niet thuis hoorde. Haar donkerbruine haren boven het hoge blanke voorhoofd droeg zij in grote krullen tot in de hals; maar vooral haar mond had een vreemde bekoorlijkheid; boven de lange fikse kin, golfden haar rode frisse lippen, de bovenlip was lichtjes gekruld, er ademde uit die heerlijke mond een gesluierde wellust, een betovering die de matroos het bloed in het lijf opzweepte. Een diep brandend verlangen doorschrijnde hem, een onuitsprekelijke begeerte om op die mond zijn gulzige lippen te kleven, om in zo 'n kus de hele wereld te vergeten, te vergaan... Welke vreemde verschijning, en wat een leven mocht daar achter schuilen, wat een avontuur van ellende en passie mocht dit leven zijn... Opeens, in een enkel beslissend ogenblik, was het hem door de ziel gebliksemd: deze vrouw had hem in haar macht, zij had maar éen woord te spreken, hij was haar slaaf, haar hond...
…..