DUCAL, Charles
Geluk
Omdat ik geen honger, geen dorst lijd,
een huis heb, een baan, een voorbeeldig gezin,
duizend boeken, van Sade tot Grimm,
gezondheid, een trouwe maîtresse, veel tijd
voor kunst en liefde of wat daarop lijkt,
de wereld kan zien, mijn tuin cultiveren,
duizend gedichten opnieuw kan proberen
een god te zijn in het diepste geheim,
daarom is het dat ik mijn nagels bijt
in een kamer die niet wordt gelucht,
weerloos geworpen in zo veel geluk
dat ik slechts aan mijzelf nog lijd.
Vluchtelingen 1
Wij liepen onze angst tegemoet.
Achter ons naderde iets nog veel groters.
Wij hadden geen moed, hadden gehoord hoe de stad…
maar wilden naar binnen voor de poort werd gesloten.
Wij hadden kinderen begraven,
hadden geleerd hoe een prooi zich redt
en onze schaamte voor een stuk brood afgelegd.
De erfhonden zwegen toen ze ons zagen.
Voor de poort wachtten laarzen en paarden.
Wij stuurden wie zwanger of ziek was vooruit
in de hoop ons op een wet te kunnen verlaten.
Men joeg hen terug, het maakte niets uit.
’s Nachts liepen wij door de riolen
onze angst tegemoet. Wij hadden geen hoop.
maar achter ons naderde iets nog veel groters.
Wij moesten naar binnen, hoe dan ook.
Begin
Hoe werd ik begonnen die nacht?
In welke schuwe, onzegbare woorden?
Of sliep zij, schoof in haar slaap
zijn hand op de tast? Het was zomer,
met open ramen. Zij hoorden het erf,
het gerucht van de hond, het donker
gestamp van onrustige paarden.
Lagen zij naakt, het dek weggeschopt,
speelde hij tot zij duizelig werd
en heel zacht? Of lagen zij in hun schaamte
te zweten, enkel ontbloot van geslacht
tot geslacht? Kwam ik uit liefde?
Of door een godsdienst bedacht?
Barmhartig
Haar hoofd hing over de wasbak,
haar lijf stulpte weerloos de billen.
Het moment leek bestemd voor de slag,
een sobere nekslag, zonder gestribbel.
Even streek hij met plagende vinger.
De huid trok strak als een vlies op de melk.
Zijn lust verhardde. Hij trachtte te willen.
Zij kirde verleidelijk: is dit het moment?
Toen zag hij zichzelf in de spiegel,
de magere benen, het veel te ruime hemd.
In zijn oog kwam de kracht van de liefde.
Hij kneep in haar billen, barmhartig gestemd.
Erfenis
Ik ben van je lichaam, ik ben je zo kwijt.
Ik weet niet of wij elkaar ooit omarmden.
Je sloeg, je was het bevel van een ander.
Ik heb van jouw handen geen enkel bewijs.
Soms ruik ik je schort , maar zonder geheim,
De strengheid van zeep en opgelegd voedsel.
Wij waren met zeven, wij deelden de moeder
opdat geen van ons ooit de liefste zou zijn.
Ik ben van je lichaam, ik ben het vergeten.
Ik oefen mijn mond in ‘lieveling’ en ‘schat’.
Naast mij ligt een vrouw, even boos, even teder,
even ver van mij af.
Misverstand
Mijn vrouw is getrouwd met een dichter,
al had zij de zaak heel anders gepland.
Zij dacht aan een vader, een minnaar, een man.
Hij schrijft. Verder zijn er geen plichten.
En zelden is meer dan zijn lijf in bed,
mager en bleek in zijn eenzaam verlangen.
Soms staat hij op om een woord te vervangen,
verandert 'geliefde' bv. in 'slet';
en likt zich de lippen, zelfvoldaan.
In gemeenschap wordt niets ondernomen.
Wel mompelt de vrouw af en toe in haar dromen,
ontregelde praat, door geen mens te verstaan.
Poëtica
Er is geen poëzie in een te helder leven.
Op het behang is altijd een plek
die wacht op het vocht. Een vuile bek
zoekt in de laden naar onzegbaarheden.
Alles wat toonbaar is moet overschreven,
ieder gedicht gewassen in inkt
die blind van de moerassen zingt,
waarvan men ziende niets kan weten.
Er is geen poëzie in een te helder leven,
in zuivere spiegels is geen gat
waardoor men in de afgrond stapt
en in het woord valt, woest en ledig.
De hertog en ik
Twee mannen trokken een kar door het bos,
door de modder van lichtschuwe wegen,
in dienst van een vrouw die verdeelde
en heerste. Hun lust, hun last stond zij
naakt boven hen, de zweep in de hand,
trots, door geen man ooit bezeten
dan in het offer van een gespleten
bestaan. De ene man ik, de ander gezant
van de nacht die zijn angst door mij joeg.
Wij trokken samen, de hertog leidde,
hij kende het bos in al zijn geheimen.
De vrouw zag het onderscheid. Sloeg.