SWANBORN, Peter


Naam

Ik zie hoe ze mij negeert, nauwlettend
vanuit ooghoeken volgt, zich afvraagt
wat of waarom die man in haar huis.

Toch vraagt ze niet wie ik ben, waarom
ik kasten open, jassen lucht, ongevraagd
post opruim, schoonmaak, thee zet.

Ben ik een dokter, klusjesman, een
zoon misschien? Ze spreekt me aan met u,
je weet maar nooit, en glimlacht beleefd.

Ik speel mee, alstublieft mevrouw, uw thee
en schrik als ze vraagt wie dat is, die foto
die vrouw met een kind op de arm.


Waanidee


Zeven uur stipt. Gezicht onder koude kraan. Pil

nummer één. Krant van de mat. Ontbijtgranen tot

op gram gewogen. Pil twee. Koffie straf in vaste kop.


Acht uur dertig precies, eerste poging tot bestaan

vangt aan. Kaken geschoren, hemd gestreken, klaar

om chaos met orde te wreken. Dwangneuroot, systeem-


fetisjist, ik ben de gevangene die blijft als de wacht

is vertrokken. Die grepen telt, ritme slaat, het raadsel

der schepping in zesentwintig letters denkt te vangen.



Wandeling


Naar buiten, zegt ze, ja graag, even

een stukje lopen en dan wat nuttigen,

cappuccino en bitterballen. Maar eerst

naar de bramenstruik. Zijn ze al zwart?


Na honderd meter schuifelen en steunen

langs de vertrouwde rivier, de berm vol

onbenoembare bloemen, klinkt angstig:

jij weet waar we zijn, hè?


Terug, van boom naar boom, wachtend

tot weer op adem, is de gedachte aan

bramen en bitterballen lang vervlogen.


Hier is de deur, de lift, de gang, eindelijk

binnen, jas uit en dan de vraag: zeg,

ik zou zo graag even naar buiten.


Naar Martialis


1


Als mijn gedichten voor jou misschien

wat duister zijn, ontoegankelijk zoals je zegt,

gekunsteld, geen gewone taal misschien,

geen tijdgeest, zeg je, en geen straatrumoer,

dus eerder iets voor ingewijden misschien,


dan heb je, beste lezer, natuurlijk groot gelijk:

mijn verzen schrijf ik niet om het wereldraadsel

te doorgronden, maar enkel opdat jij misschien,

misschien - de kans is klein - bij de laatste regel

in zal zien dat onwetendheid beter zwijgt.


2


Poëzie is zinloos, nutteloos ook, je zegt het

keer op keer, recht in mijn gezicht: 'Waar doe

je het voor? Geld? Roem? Wie kent jouw naam?

Jij weet toch ook: wat niet verkoopt, is slecht.'


Jouw advies, lieve vriend, is meer dan terecht,

maar voor wat anders ben ik in de wieg gelegd?

Geloof me, deze letterknecht schrijft dóór lang

nadat de markt jou het zwijgen heeft opgelegd.


3


Je wijst een paar boekjes aan en sneert: Is dit alles?

Je bladert door stapels manuscripten en schimpt: Kom

jij ooit verder dan een eerste begin? Maak je nooit iets af?

Wat heeft dit nog voor zin? Gooi die schrijfsels toch weg,

ga wat nuttigs doen! Vakken vullen tot aan je pensioen.


Liever dan kringloop, ramsj of papierbak, waarde collega,

is mij het rusteloze graf. Schrijven zal ik, schrijven als

nooit tevoren. Eens komt de dag dat een benige arm

omhoog zal reiken, het boek der boeken in zijn hand.

Daarin een lied dat langer zingt dan jij kunt zeiken.