VAN DEN BROECK, Charlotte
Oranjeachtig rozerood
De zon zakt
en de dagelijkse kleuren
vloeien samen
alsof een schilder
zijn kwast schoonspoelt
in een glazen pot.
De tinten van het doek
waaieren door het water.
Twintig, dertig tellen later
mengen ze tot donker
en zakken naar de bodem.
Kijk!
Zo valt de nacht.
Bladerrot
weer wring ik me in de versperde tijd
een beukentak klampt zich vast aan dood blad
een oude belofte die waanwijs zwijgt
en ik hoor hoe de hond schijnzwanger jankt
het kan niet de vruchten weer vol bijten
de dagen zonder je domweg ontslapen
drieëntwintig zijn en leren blijven
in dat toen nog veel te lange later
dat aanbreekt nu en mij vergeten lijkt
in die nacht die rond je middel beefde
en in beddengoed en zavel brak
sindsdien probeer ik een bloem te wekken
uit bladerrot gevederde orchidee
de stengel reikt omhoog, de knop blijft leeg