REINDERS, Vic
Vereenzaamd mens...
Voor Karel de Vries
Nu is het herfst en avond en een dove
en dode mist wolkt over 't lege land,
de paden lopen dood langs dode hoven
in moer, met bomenschimmen schaars omrand.
Vereenzaamd mens door leegte en stilte dwalend,
zoek ik de koestring wéér der luide stad,
en, even soms, bij schelle straathoek dralend,
hervind ik iets, van wat ik ééns bezat:
de hoop in veiligheid te zijn geborgen,
tussen de mensen mens met eender leed
en eendre vreugd, een zelfde hoop op morgen, -
en, diep in 't hart, een lied, dat niemand weet.
Intermezzo
Ik lig in bed en voel mijn vlees
plots krimpen, schrompelen, verdwijnen;
niet ik lig nog in bed,
niet ik: niets dan mijn dor skelet.
De vingerkootjes tasten diep
in lege ogenkassen tot het binnenst dek
van holle schedel, dan weer snel
spelen ze xylofoon op 't rek
der ribben, eerst links dan rechts;
de knieënknoken klikken prompt de maat,
en naar het sneller gaat
wiegt sneller ook mijn doodskop
even boven de rand
van 't lage ledikant
en spiegelt wéér, al wiegend mee,
in 't lichtend glas
der spiegelkast.
Mijn knekelvoeten liggen
aan 't eind van 't laken dwaas te wroeten
de spichtige tenenkootjes spits omhoog. -
Plots word ik zwaar en voel
het laken koel
rondom mijn lichaam, vlees weer en skelet,
in 't omgewoelde bed.
Oude vrijster
In het verstillend licht van vale schemer
werd haar gelaat têerkleurig als ivoor;
aan 't doodsbed was er niemand om te klagen,
een groen gordijn hing, half-verbleekt, er voor.
In d'ouderwetse kast wat stapels linnen,
tafelgerei en nog veel dingen meer,
keurig gerangschikt op de witte planken,
want orde minde zij vóór alles zeer.
Maar in een lade, alleen, een bundel brieven
- zoals dat past - met blauw lint saamgesnoerd
en het adres was telkens weer hetzelfde
in kantig schrift, maar jong en diep ontroerd.
De stempels waren veertig jaar en ouder
dier brieven uit háár tijd van jeugd en hoop,
dier brieven nog gerangschikt en herlezen
nauwlijks een uur voor haar de dood besloop.